Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Brugklas - Grammatica
Grammatica
zinsdelen benoemen
1 / 28
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
In deze les zitten
28 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
120 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Grammatica
zinsdelen benoemen
Slide 1 - Tekstslide
Zinsdelen
Een zinsdeel:
bestaat uit één woord of meerdere woorden
deze woorden horen bij elkaar
hebben een functie in de zin
redekundig ontleden
Slide 2 - Tekstslide
Persoonsvorm (pv)
Vorm van het werkwoord
Onderdeel van het gezegde (wg) alle werkwoorden in een zin
Enkelvoud (ev) of meervoud (mv)
Tegenwoordige tijd (tt) of verleden tijd (vt)
Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
Slide 3 - Tekstslide
De persoonsvorm vinden:
De zin in een andere tijd (tt --> vt/vt-->tt) zetten
Wij
kopen
een playstation --> wij
kochten
een playstation
Getalproef (ev --> mv/mv --> ev)
Ik
woon
in een grote stad --> wij
wonen
in een grote stad
Vraag zin maken --> pv staat vooraan
Lust
jij geen pindakaas?
Slide 4 - Tekstslide
Splitsbare werkwoorden
Sommige werkwoorden vallen in twee delen uiteen:
opsommen, meevallen, nakijken
Beide delen vormen dan de persoonsvorm
Ik
kijk
de gemaakte toets
na
.
Hij
somt
een rijtje getallen
op
.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm:
De jongens zijn naar school gegaan.
Slide 6 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm:
Zij belde haar oma op om haar te feliciteren.
Slide 7 - Open vraag
Schrijf de persoonsvorm(en) op.
Zij denken na over wat zij in de pauze willen kopen.
Slide 8 - Open vraag
Wat is de meest betrouwbare manier om de persoonsvorm te vinden.
A
Veranderen van getal
B
Vraagzin maken
C
Veranderen van plaats
D
Veranderen van tijd
Slide 9 - Quizvraag
Zinsdeelproef
Om vast te stellen uit hoeveel zinsdelen een zin bestaat, doe je het volgende:
Onderstreep de persoonsvorm
Zet alle andere werkwoorden ook tussen strepen
Alles voor de persoonsvorm is ook één zinsdeel
Hussel de zin zonder de betekenis te veranderen.
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin:
We hebben de lekke band in een bakje water gelegd.
A
3
B
4
C
5
D
6
Slide 13 - Quizvraag
Aan de slag
Grammaticareader:
Blz 1 t/m 7 doorlezen
Maken: opdracht 1 en 2
Talent:
Hfdst 1.4: opdracht 4, 5 en 6
Slide 14 - Tekstslide
Werkwoordelijk gezegde (wg)
Het werkwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp doet:
Werkwoordelijk gezegde bestaat uit:
persoonsvorm
één of meer infinitieven (inf = hele ww)
een voltooid deelwoord (vd)
het woordje 'te' voor een infinitief
Slide 15 - Tekstslide
Wat is het wg in de volgende zin:
Hij wil volgende zomer naar Amerika reizen.
A
Hij wil reizen
B
wil
C
wil naar Amerika reizen
D
wil reizen
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het wg in de volgende zin:
Hij is van plan die reis alleen te maken
A
is
B
is te maken
C
is van plan
D
hij is van plan
Slide 17 - Quizvraag
Onderwerp
Wie of wat de handeling doet/uitvoert
Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar/hebben een nauwe band
Slide 18 - Tekstslide
Hoe vind je het onderwerp?
Onderstreep de persoonsvorm
Benoem het werkwoordelijk gezegde
Verdeel de zin in zinsdelen
Benoem het onderwerp m.b.v. de volgende vraag:
Wie/wat + gezegde?
Slide 19 - Tekstslide
Wat is het onderwerp?
Hij heeft zijn fiets gerepareerd.
Slide 20 - Open vraag
Wat is het onderwerp?
De band is geplakt door zijn vader.
Slide 21 - Open vraag
Wat is het onderwerp:
Door de spijker ontsnapte lucht uit de band.
Slide 22 - Open vraag
Lijdend voorwerp (lv)
Lijdend voorwerp ondergaat het gezegde
Het gezegde vertelt wat er met het lijdend voorwerp gebeurd
Lijdend voorwerp begint nooit met:
Voorzetsel
Bijvoeglijk naamwoord kan geen lijdend voorwerp zijn
Slide 23 - Tekstslide
Lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp vind je met de vraag:
wie/wat + gezegde + onderwerp
Slide 24 - Tekstslide
Wat is het lijdend voorwerp?
De jongen stopte het brood in zijn tas.
A
zijn tas
B
de jongen
C
het brood
D
de jongen stopte
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Gisteravond heb ik veel games uitgespeeld.
A
veel games
B
Gisteravond
C
ik
D
veel games uitgespeeld
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Op mijn kamer zou ik een playstation willen hebben
Slide 27 - Open vraag
Aan de slag
Grammaticareader:
Blz 8 t/m 12 doorlezen
Maken: opdracht 3 en 4
Talent:
Hfdst 1.4: opdracht 4, 5 en 6
Hfdst 2.4: opdracht 6
Hfdst 3.4: opdracht 5, 8, 9
Slide 28 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Les met
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Zinsdelen en zinsopbouw
Januari 2022
- Les met
25 slides
door
Kidsweek in de Klas
Taal
Basisschool
Groep 7,8
Kidsweek in de Klas
ha1g grammatica zd 27 maart
Maart 2024
- Les met
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
HA1g grammatica 26-2
Februari 2024
- Les met
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Zinsontleding
Oktober 2022
- Les met
16 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
th1c grammatica 14 februari
Februari 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1
Maatwerk - Periode 3 - les 2
Februari 2021
- Les met
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
Grammatica - zinsdelen
September 2023
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 2