Tussenbeoordeling grammatica

 Grammatica

1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

 Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Een onbepaald voornaamwoord duidt iemand of iets aan, maar niet precies wie of wat.
Juist of onjuist?

Slide 2 - Open vraag

Het woord 'wat' kan zowel een aanwijzend als een onbepaald voornaamwoord zijn.
Juist of onjuist?

Slide 3 - Open vraag

Het woord 'je' kan een persoonlijk, bezittelijk en onbepaald voornaamwoord zijn.
Juist of onjuist?

Slide 4 - Open vraag

Woorden benoemen
Neem alle woorden uit de volgende slides over en zet de woordsoort erachter. Kies uit: zn, blw, olw, bn, zww, kww, pers.vnw, bez.vnw, aanw.vnw, 
vr.vnw, betr.vnw, vz, bw en onbep.vnw
Doe het zo: blauwe=bn
fiets=zn
zet de woorden onder elkaar en let op, geen spaties bij het = teken!

Slide 5 - Tekstslide

Hopelijk kent niemand dit ontzettend mooie natuurgebied.

Slide 6 - Open vraag

Natuurlijk moet elke zanger zijn stem zeer goed verzorgen.

Slide 7 - Open vraag

Wie is volgens jou absoluut de beste acteur?

Slide 8 - Open vraag

Een wederkerend voornaamwoord is afhankelijk van het onderwerp in de zin.
Juist of onjuist?

Slide 9 - Open vraag

Noteer van de volgende 3 slides
pers.vnw, bez.vnw, wed.vnw en wedig.vnw en zet de juiste woordsoort erachter.
hij=pers.vnw
schrijf de woorden onder elkaar in het antwoordvak.
Let op! Je hoeft dus alleen bovenstaande woordsoorten te benoemen!

Slide 10 - Tekstslide

Wij willen weten waarom zij haar afspraken met ons nooit nakomt.

Slide 11 - Open vraag

Ik vraag me af wat zij met elkaar besproken hebben.

Slide 12 - Open vraag

Die vriend van haar is mij echt te arrogant.

Slide 13 - Open vraag

Benoem alle woorden van de volgende 2 zinnen.
Neem alle woorden uit de volgende 2 slides over en zet de woordsoort erachter. Kies uit: zn, bnw, zww, hww, kww, pers.vnw, bez.vnw, aanw.vnw, vr.vnw, vz, bw, bep.hoofdtelw, onbep.hoofdtelw, bep.rangtelw, onbep.vnw, wed.vnw en wedig.vnw
Doe het zo: hij=pers.vnw

Slide 14 - Tekstslide

Het schijnt bij jullie in Limburg dit weekend zwaar noodweer te worden.

Slide 15 - Open vraag

De eerste prijs ging vandaag gelukkig naar een erg sportief meisje.

Slide 16 - Open vraag

Benoem het rode woord. 
Meerkeuzevraag

Slide 17 - Tekstslide

Het rode woord is een...
Degene die mij dat boek heeft aangeraden, is een topper.
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 18 - Quizvraag

Het rode woord is een...
Het regent, het regent, de pannetjes worden nat.
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 19 - Quizvraag

Het rode woord is een...
Het is oneerlijk dat iedereen moet nakomen, terwijl slechts sommigen te laat zijn.
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 20 - Quizvraag

Het rode woord is een...
Vroeger, toen alles beter was, ging mijn moeder nog weleens met me fietsen.
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Het rode woord is een...
Vroeger, toen alles beter was, schaftte je met één hand. Dan kon je met de andere hand wat stenen sjouwen!
A
Persoonlijk voornaamwoord
B
Bezittelijk voornaamwoord
C
Aanwijzend voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Sleep bij de volgende vraag alle woorden naar het juiste woordsoort. 

Slide 23 - Tekstslide

Terwijl Jan naar huis fietst, lacht zijn broer hem uit.
Koppel de woordsoorten aan de woorden in de zin. Je mag elke woordsoort maar één keer gebruiken, ook als er meerdere woorden van die soort in de zin staan. Je hebt niet alle woordsoorten nodig.
znw
bnw
vz
bw
pers. vnw
bez. vnw
aanw. vnw
betr. vnw
wederk. vnw
ww
nevenschikkend voegwoord
onderschikkend voegwoord
vrag. vnw
onbep. vnw
hoofdtelwoord
rangtelwoord

Slide 24 - Sleepvraag

Wie van alle docenten is jouw favoriet om bij te daltonnen?
Koppel de woordsoorten aan de woorden in de zin. Je mag elke woordsoort maar één keer gebruiken, ook
als er meerdere woorden van die soort in de zin staan. Je hebt niet alle woordsoorten nodig.
znw
bnw
vz
bw
pers. vnw
bez. vnw
aanw. vnw
betr. vnw
wederk. vnw
ww
nevenschikkend voegwoord
onderschikkend voegwoord
vrag. vnw
onbep. vnw
hoofdtelwoord
rangtelwoord
rangtelwoord

Slide 25 - Sleepvraag

Benoem het rode werkwoord. 
Meerkeuzevraag

Slide 26 - Tekstslide

Het rode werkwoord is...
Door corona is mijn plan in duigen gevallen.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 27 - Quizvraag

Het rode werkwoord is...
Mijn vader is langzaamaan steeds gekker geworden.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 28 - Quizvraag

Het rode werkwoord is...
Werd mijn vaders snor maar eens afgeschoren!
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 29 - Quizvraag

Het rode werkwoord is...
Mijn vader scheert eindelijk zijn snor af.
A
zww
B
hww
C
kww

Slide 30 - Quizvraag

Sleep de juiste beschrijving bij de goede naam. 
Zinsontleding.

Slide 31 - Tekstslide

Een zin met twee persoonsvormen.
Een deel van een zin waarin de persoonsvorm op de 1e of 2e plaats staat.
Een zinsdeelstuk dat hetzelfde ervoor herhaalt, maar dan in andere woorden.
Het onderwerp is iets.
Naamwoordelijk gezegde
Bijstelling
Samengestelde zin
Hoofdzin

Slide 32 - Sleepvraag

Noteer bij de volgende vragen of het gaat om een enkelvoudige of samengestelde zin. 
Zinsontleding.

Slide 33 - Tekstslide

3 Deze plant moet je twee keer per week water geven.

Slide 34 - Open vraag

4 Rachel heeft een nieuwe vriend die heel aardig moet zijn.

Slide 35 - Open vraag

5 Meneer De Smit gaat winkelen, want hij heeft nieuwe schoenen nodig.

Slide 36 - Open vraag

Zin ontleden
Je moet één zin volledig ontleden. 
Je krijgt per zinsdeel een aparte dia met de vraag welk stukje zin volgens jou bij dat zinsdeel hoort.

Let op: zit het zinsdeel niet in de zin, dan zet je een kruisje (x).

De zin is:
De aangeslagen minister-president sprak het volk bemoedigend toe.

Slide 37 - Tekstslide

8a Wat is in de zin het onderwerp?

De aangeslagen minister-president sprak het volk bemoedigend toe.

Slide 38 - Open vraag

8b Wat is in de zin het werkwoordelijk gezegde?

De aangeslagen minister-president sprak het volk bemoedigend toe.

Slide 39 - Open vraag

8c Wat is in de zin het lijdend voorwerp?

De aangeslagen minister-president sprak het volk bemoedigend toe.

Slide 40 - Open vraag

8d Wat is in de zin het meewerkend voorwerp?

De aangeslagen minister-president sprak het volk bemoedigend toe.

Slide 41 - Open vraag

8e Wat is in de zin het voorzetselvoorwerp?

De aangeslagen minister-president sprak het volk bemoedigend toe.

Slide 42 - Open vraag

Einde!

Slide 43 - Tekstslide