vooral karakter veranderingen, 'raar' gedrag, egoisme
Slide 17 - Sleepvraag
Stelling: vasculaire dementie kan ontstaan door een CVA
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
Stelling: vasculaire dementie kan ontstaan door microbloedinkjes in de hersenen
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
Stelling: vasculaire dementie kan ontstaan door een hersenbloeding
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
Stelling: vasculaire dementie gaat typisch geleidelijk achteruit. En kan soms stapsgewijs ineens verergeren?
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Een patient heeft de volgende klachten: geheugenstoornissen, aandacht en concentratiestoornissen, wisselende verwardheid met hallucinaties, stijfheid bij het lopen, start en stop problemen bij het lopen, maskergelaat. Wat heeft deze patient?
A
CVA in de substantia nigra
B
ziekte van Parkinson
C
ziekte van Pick
D
Lewi-body dementie.
Slide 24 - Quizvraag
Een patient heeft een hersenbeschadiging in het frontale gedeelte van de hersenen opgelopen. Welke problemen verwacht je bij deze patient?
A
decorumverlies en inzichtsproblemen
B
loopstoornissen en geheugenproblemen
C
visusproblemen en geheugenproblemen
D
loopstoornissen en decorumverlies.
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de directe oorzaak van korsakov?
A
vitamine B12 tekort
B
chronisch overmatig alcohol gebruik
C
Vitamine B1 tekort
D
Coma zuipen
Slide 26 - Quizvraag
Met welke term beschrijf je: de zorgvrager vertelt je verhalen die geheel of gedeeltelijk niet waar zijn.
A
persevereren
B
confabuleren
C
apraxie
D
afasie
Slide 27 - Quizvraag
Met welke term beschrijf je: patiënt kan de handelingen niet op de juiste manier of juiste volgorde uitvoeren. . ?
A
persevereren
B
confabuleren
C
apraxie
D
afasie
Slide 28 - Quizvraag
Welke 3 zaken test je als je de orientatie test? (30 seconden)
Slide 29 - Open vraag
Met welke term beschrijf je: de patient vertelt onwaarheden om zijn eigen fouten/vergissingen te verdoezelen?
A
facadegedrag
B
decorumverlies
C
confabuleren
D
apathie
Slide 30 - Quizvraag
Welke lichamelijke problemen kom je tegen bij dementie? Met andere woorden, waar moet je op letten bij je patient?
Slide 31 - Open vraag
Met welke term beschrijf je: de patient vertelt onwaarheden om zijn eigen fouten/vergissingen te verdoezelen?
A
facadegedrag
B
decorumverlies
C
confabuleren
D
apathie
Slide 32 - Quizvraag
Met welke term beschrijf je: de patient houdt zich niet aan fatsoensnormen. Voorbeelden: boeren laten, poepen/plassen op de gang, schelden, eetgewonten, seksuele ontremming, gebrek aan persoonlijke hygiene.
A
facadegedrag
B
decorumverlies
C
confabuleren
D
apathie
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Stelling: als iemand bij de dokter komt met geheugenproblemen en inzichtproblemen,. Dan is er sowieso sprake van dementie. Moet je alleen nog de vorm van dementie vaststellen.
A
waar
B
niet waar
Slide 36 - Quizvraag
Wat voor andere oorzaken kunnen er zijn voor de klachten die je ziet bij dementie (geheugen, handelen, verlies van interesse, concentratiestoornissen)? (2 minuten)
Slide 37 - Open vraag
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Wat ga je doen bij de eerstvolgende Farmacologie les op school?