herh tw vw

Herhaling
Telwoorden
Voegwoorden
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling
Telwoorden
Voegwoorden

Slide 1 - Tekstslide

de telwoorden

Slide 2 - Tekstslide

4
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 3 - Quizvraag

veel
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 4 - Quizvraag

vijfde
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 5 - Quizvraag

zoveelste
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 6 - Quizvraag

sommige
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 7 - Quizvraag

Veel leerlingen hebben voor die toets een voldoende gehaald.
Welk woord is 'veel'?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 8 - Quizvraag

Alle leerlingen van de Dean Academy in Engeland kregen plotseling vrij.
Welk woord is "alle"
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noem je
"tweede - tachtigste - honderdste"?
A
bepaald hoofdtelwoord
B
onbepaald hoofdtelwoord
C
bepaald rangtelwoord
D
onbepaald rangtelwoord

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Ik vertrouw die politicus niet, omdat hij al vaak gelogen heeft.
A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin

Slide 13 - Quizvraag

Jan ziet Elly achter het raam en Wieke ziet Jan op de fiets.

A
hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + bijzin

Slide 14 - Quizvraag

De tuin is nat, doordat het geregend heeft.

A
hoofdzin + hoofzin
B
hoofdzin + bijzin

Slide 15 - Quizvraag

Het meisje slaat haar zusje en zij stompt haar broertje, omdat ze stom doen.
A
hoofdzin + hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin + hoofdzin + bijzin
C
hoofdzin + bijzin + bijzin

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het voegwoord in de volgende zin?
Vroeger laadden ze een accu niet op, maar gooiden ze hem weg.

A
vroeger
B
laadden op
C
gooiden weg
D
maar

Slide 19 - Quizvraag

Vroeger laadden ze een accu niet op, maar gooiden ze hem weg.
'maar' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 20 - Quizvraag

Toen de waterleiding lekte, dichtten wij het gat met plakband.
Het voegwoord is:
A
Toen
B
lekte
C
dichtten
D
met

Slide 21 - Quizvraag

Toen de waterleiding lekte, dichtten wij het gat met plakband.
'Toen' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 22 - Quizvraag

Ons bedrijf zal alles onderzoeken, zodat de problemen verholpen worden.
Schrijf het voegwoord op.

Slide 23 - Open vraag

Ons bedrijf zal alles onderzoeken, zodat de problemen verholpen worden.
'zodat' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 24 - Quizvraag

Onderschikkende voegwoorden verbinden gelijkwaardige zinnen.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag