2.8 spelling mavo 2 les 1 t/m 4 10-01-2024 tm 12-01-2024

Afspraken:
  • Je zit op je vaste plek.
  • Op je tafel ligt je leesboek, werkboek, laptop, schrift en etui.
  • Je telefoon ligt in de kluis.
  • Je laptop is dicht (geluid uit) en gaat pas open als de docent het vraagt.
Regels tijdens de les:
  • We luisteren naar elkaar.
  • Tijdens het samenwerken overleg je op normale praattoon.
  • Je steekt je hand op voor vragen.







In stilte lezen in je leesboek
timer
8:00
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Afspraken:
  • Je zit op je vaste plek.
  • Op je tafel ligt je leesboek, werkboek, laptop, schrift en etui.
  • Je telefoon ligt in de kluis.
  • Je laptop is dicht (geluid uit) en gaat pas open als de docent het vraagt.
Regels tijdens de les:
  • We luisteren naar elkaar.
  • Tijdens het samenwerken overleg je op normale praattoon.
  • Je steekt je hand op voor vragen.







In stilte lezen in je leesboek
timer
8:00

Slide 1 - Tekstslide

Programma 
Deze week: 2.8 Spelling

Voor de vakantie 2.5 Woorden  afgerond:  25 nieuwe woorden met betekenis & achtervoegsels .

Toets in toetsweek gaat over:
2.5 + 2.8 

Toetsweek:
2.5 Woorden en 2.8 Spelling

Slide 2 - Tekstslide

2.8 Spelling

Slide 3 - Tekstslide

persoonsvorm (PV) in de verleden tijd (VT) zetten
Altijd eerst bepalen of het om een sterk of zwak werkwoord gaat!!!

hoe zat dat ook alweer: sterk/zwak ww???

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?

Slide 5 - Open vraag

Zwakke & sterke werkwoorden
Schrijven van de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de verleden tijd:
  1. je schrijft het woord zo kort mogelijk
  2. je gebruikt alleen dubbele letters als het voor de uitspraak nodig is
  3. je kijkt naar de vorm voor wij/jullie/zijn om te bepalen of het woord op een - t of een -d eindigt

Slide 6 - Tekstslide

Pak pen en papier en vul het schema op de volgende slide, in

Slide 7 - Tekstslide

Sterke werkwoorden
ww
vt enkelvoud
vt meervoud
wij lijken
 hij leek
wij leken
hebben
hij ...
wij ....
slaan
zij ...
wij ....
fluiten
ik ----
zij ---
verliezen
zij ----
wij ----

Slide 8 - Tekstslide

Antwoorden 
VT enkelvoud en VT meervoud van:
Bijv. Lijken - leek - leken

hebben - 
slaan - 
fluiten -
verliezen - 

Slide 9 - Tekstslide

Oefenen sterke werkwoorden

Pak pen en papier en schrijf de antwoorden op

Slide 10 - Tekstslide

Gisteren .... (lopen) ik naar de markt

Slide 11 - Open vraag

Wist Bram gisteren zelf wel
waarover hij .... (spreken)?

Slide 12 - Open vraag

Lisa .... (verdwijnen) gisteren door de deur, die uitkwam op de kleine kloostergang.

Slide 13 - Open vraag

..... (liegen) jij vorige week toen je vertelde over die afspraak?

Slide 14 - Open vraag

Jochem .... (blazen) gisteren alle kaarsjes op zijn taart uit!

Slide 15 - Open vraag

Karim .... (snijden) afgelopen dinsdag in zijn vinger.

Slide 16 - Open vraag

Gisteren .... (brengen) ik de kinderen met de auto naar school.

Slide 17 - Open vraag

Nu de zwakke werkwoorden! 
  • Je zet achter de stam -de(n) of -te(n)
ik betaal - ik betaalde - wij betaalden
ik fiets - ik fietste - wij fietsten
Tip: Maak het werkwoord langer, dan hoor je vaak al een t of een d is.
OF
Eindigt de stam van het werkwoord op een letter uit:  'T KoFSCHiP X: 
Dan: -te(n).  
lachen- stam= lacH= lachte
vehuizen - stam=verhuiZ = verhuisde


Tip: kijk het filmpje in Talent 2.8 Spelling

Slide 18 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden 
Eindigt de stam al op -t of -d? 
Dan komt daar óók -te(n) of -de(n) achter

Ik vluchtte de kelder in.
De orkaan verwoestte tientallen huizen.
Vijf huizen brandden door kortsluiting af.

Een handig schema werkwoordspelling vind je op bladzijde 254 van het boek

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd (vt) van de volgende persoonsvorm (pv)? 

Het gaat om zwakke werkwoorden!

Slide 20 - Tekstslide

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek.
stam van juichen =
A
juigde
B
juichen
C
juigte
D
juichte

Slide 21 - Quizvraag

Hij (fietsen) ...... naar huis.
Stam van fietsen =
VT van de PV=

A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 22 - Quizvraag

Mijn broer (kleden) ..... zich aan.
Stam van kleden =
VT van de PV=
A
kleed
B
kleedt
C
kleden
D
kleedde

Slide 23 - Quizvraag

Hij (antwoorden) ..... snel.
Stam van antwoorden =
VT in PV=
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoorte

Slide 24 - Quizvraag

Toen de afspraak uitliep, ...... Joost de laatste trein.
Stam van missen=
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misten

Slide 25 - Quizvraag

3. Klassikaal aan de slag met Talent 2.8 
Ga naar Talent 2.8 Spelling 

Klassikaal opdracht  1+4+5
Zelfstandig aan de slag met: 6+7






Slide 26 - Tekstslide

Afspraken:
  • Je zit op je vaste plek.
  • Op je tafel ligt je leesboek, werkboek, laptop, schrift en etui.
  • Je telefoon ligt in de kluis.
  • Je laptop is dicht (geluid uit) en gaat pas open als de docent het vraagt.
Regels tijdens de les:
  • We luisteren naar elkaar.
  • Tijdens het samenwerken overleg je op normale praattoon.
  • Je steekt je hand op voor vragen.







In stilte lezen in je leesboek
timer
8:00

Slide 27 - Tekstslide

Toen we op vakantie waren (wennen) het mooie weer snel.

Zet de persoonsvorm in de verleden tijd
Wat zijn de regels?

Slide 28 - Tekstslide

persoonsvorm in de vt tijd
1. Is het een sterk of zwak ww?
2. Zwak ww?  bepaal de stam van het ww (-en)
3. -te of -de achter de stam? maak het ww langer OF pas het
 't kofschip x toe. 

Slide 29 - Tekstslide

De orkaan (verwoesten) tientallen huizen.

Zet de persoonsvorm in de verleden tijd
Wat zijn de regels?

Slide 30 - Tekstslide

verwoestte

Slide 31 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden! 
  • Je zet achter de stam -de(n) of -te(n)
ik betaal - ik betaalde - wij betaalden
ik fiets - ik fietste - wij fietsten
Tip: Maak het werkwoord langer, dan hoor je vaak al een t of een d is.
OF
Eindigt de stam van het werkwoord op een letter uit:  'T KoFSCHiP X: 
Dan: -te(n).  
lachen- stam= lacH= lachte
vehuizen - stam=verhuiZ = verhuisde


Tip: kijk het filmpje in Talent 2.8 Spelling

Slide 32 - Tekstslide

Zwakke werkwoorden 
Eindigt de stam al op -t of -d? 
Dan komt daar óók -te(n) of -de(n) achter

Ik vluchtte de kelder in.
De orkaan verwoestte tientallen huizen.
Vijf huizen brandden door kortsluiting af.

Een handig schema werkwoordspelling vind je op bladzijde 254 van het boek

Slide 33 - Tekstslide

Meervoud op -iën, -ieën en -eën
Als de klemtoon niet op de laatste lettergreep valt.
olie – oliën
bacterie – bacteriën
meervoud op -iën
Als de klemtoon op de laatste lettergreep valt.
therapie – therapieën
calorie – calorieën
meervoud op -in
Als een woord in het enkelvoud op -ee eindigt.
zee – zeeën
idee – ideeën
meervoud op -n

Slide 34 - Tekstslide

Waar ligt de klemtoon?
melodie
A
me
B
lo
C
die

Slide 35 - Quizvraag

Hoe schrijf je het meervoud van
melodie

Slide 36 - Open vraag

Wat is het meervoud van het zelfstandig naamwoord :
knie
A
Kniën
B
Knies
C
Knieën

Slide 37 - Quizvraag

Kun je in dit bos ’s avonds ree…n zien?

Slide 38 - Open vraag

3. Klassikaal aan de slag met Talent 2.8 
Ga naar Talent 2.8 Spelling 
Hoe: zelfstandig, zachtjes overleggen over lesstof mag.
Tijd: 15 minuten
Wat: opdracht 6+7+8
Klaar?: check of je opdracht 1+4+5 af hebt. Zo niet: afmaken.

Nu dicteewoorden oefenen!








timer
1:00

Slide 39 - Tekstslide

10 dicteewoorden: bestudeer het verkleinwoord van elk dicteewoord
timer
2:00

Slide 40 - Tekstslide

Overhoren dicteewoorden
Wat is het verkleinwoord van....

Slide 41 - Tekstslide

Voorbereiding toets NL

Overzicht lesstof volgt in Magister of Teams
Antwoorden 2.5 + 2.8 Talent zal ik delen in Teams

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Herhalen 2.5 Woorden
2.5 Woorden
  • 25 woorden waarvan je de betekenis moet kennen
  • en waar je betekenisvolle zinnen mee moet kunnen maken
  • Herkennen van achtervoegsels en zelf achtervoegsels kunnen maken


Slide 44 - Tekstslide

Wat is een betekenisvolle zin?
Woord = veel tijd in beslag nemen
Het huiswerk voor wiskunde neemt erg veel tijd in beslag, ik ben er al de hele week mee bezig. 

Een betekenisvolle zin maak je met  een samengestelde zin=
Twee zinnen gescheiden door een komma. Eerste zin het woord, in de tweede zin de uitleg van de betekenis. Je mag het woord vervoegen!




Slide 45 - Tekstslide

Betekenis?
Voorbeeld?

Slide 46 - Tekstslide

2.5 Theorie achtervoegsels 
 De betekenis van het woord verandert als je er een achtervoegsel achter zet.
  


2.5 Theorie achtervoegsels

Slide 47 - Tekstslide

maak een woord met daarin het achtervoegsel:
'baar'

Slide 48 - Woordweb

maak een woord met daarin het achtervoegsel:
'achtig'

Slide 49 - Woordweb

maak een woord met daarin het achtervoegsel:
'loos'

Slide 50 - Woordweb

Wat ga je doen? 
1. Talent 2.5 Woordtrainer en oefen de betekenis van de woorden
2. Ga verder met het maken van betekenisvolle zinnen mbv de woordenlijst 
3. Maak de opdrachten in Talent 2.5 en 2.8 af (zie studiewijzer welke opdrachten)
4. Bestudeer alle theorie  van 2.5 en 2.8 (en filmpje over PV in de VT zwak)
5. Oefen met Test jezelf 2.5 en 2.8
6. Hoe? Alleen, in stilte  Hoe lang? 20 minuten

timer
20:00

Slide 51 - Tekstslide

Woordenlijst
Open het bestandje woordenlijst (Magister/ELO/studiewijzers/m2). 
Sla het bestand eerst op!: OneDrive/leerjaar2/mapje Nederlands

Wat?: Bedenk betekenisvolle zinnen met de woorden uit de woordenlijst.
Hoe?: Zelfstandig en in stilte (eerste 5 min)
Tijd?: 10 minuten

Begin bovenaan. Probeer zover mogelijk te komen. En sla het op!
timer
10:00

Slide 52 - Tekstslide

Slide 53 - Tekstslide