samengestelde zinnen

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling?
A
persoonsvorm en alle werkwoorden in de zin
B
krijgt meestal iets, kan 'aan' of 'voor' voor
C
geeft plaats, tijd of reden aan
D
wie of wat + pers. + gezegde

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de bijwoordelijke bepaling:
Messi wil in Barcelona blijven wonen.
A
Messi
B
in Barcelona
C
wil
D
wil blijven wonen

Slide 5 - Quizvraag

Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
doet zelf niks. wie of wat+ o+pv+wwg
B
geeft een plaats, reden of tijd aan
C
wie of wat + pers + ww gezegde
D
kun je aan of voor voor zetten of weglaten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp:
Ik zet mijn fiets in de schuur.
A
ik
B
mijn fiets
C
in de schuur
D
zet

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

stappenplan enkelvoudig of samengestelde zin
1.  persoonsvorm: 1 of meer?
2. waar staat de persoonsvorm / waar staan de persoonsvormen? 1-2= hoofdzin, achteraan = bijzin
3. kan dat deel van de zin op zichzelf staan? ja= hoofd, nee =bijzin
4. 
Stappenplan enkelvoudige of samengestelde zin:

1. persoonsvorm: één of meer? 1=enkelvoudig, meer= samengesteld.
2. samengesteld: plaats van de persoonsvormen:
op 1-2 = hoofdzin, achteraan = bijzin.
3. nevenschikkend: 2 hoofdzinnen, onderschikkend: 1 hoofdzin en 1 bijzin.
4. voegwoorden: nevenschikkend = en, maar, of, want.
onderschikkend = omdat, dat, hoewel, of, wanneer, als

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide