kan je hoofd- en bijzinnen herkennen in samengestelde zinnen.
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Theorie grammatica zinsdelen herhalen
Samen oefenen
Aan de slag!
Slide 3 - Tekstslide
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Hoe zat het ook alweer?
Slide 4 - Tekstslide
Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Een zin met één persoonsvorm heet een enkelvoudige zin.
Hij loopt op straat.
Een zin met meer dan één persoonsvorm heet een samengestelde zin.
Hij loopt op straat, want hij gaat naar de bakker.
Slide 5 - Tekstslide
Hoofdzin
Onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar; er passen (bijna nooit) andere zinsdelen tussen.
De persoonsvorm staat voor in de zin: op de eerste of de tweede plaats.
Heeft een zin maar één persoonsvorm? Dan is dit automatisch een hoofdzin.
Slide 6 - Tekstslide
Bijzin
Tussen onderwerp en persoonsvorm kunnen wel andere zinsdelen staan (bijvoorbeeld het woordje 'niet').
De persoonsvorm staat vaak achter in de bijzin.
Slide 7 - Tekstslide
Even oefenen
De jongen liep de trap op en ging zijn kamer in.
Enkelvoudig of samengesteld?
Hoofdzin of bijzin?
Slide 8 - Tekstslide
Even oefenen
De jongen liep de trap op en ging zijn kamer in.
Hoofdzin en hoofdzin
Enkelvoudig of samengesteld?
Hoofdzin of bijzin?
Slide 9 - Tekstslide
Even oefenen
Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha.
Enkelvoudig of samengesteld?
Hoofdzin of bijzin?
Slide 10 - Tekstslide
Even oefenen
Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha.
Bijzin en hoofdzin
Enkelvoudig of samengesteld?
Hoofdzin of bijzin?
Slide 11 - Tekstslide
Even oefenen
Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha en komt uit Rotterdam.
Enkelvoudig of samengesteld?
Hoofdzin of bijzin?
Slide 12 - Tekstslide
Even oefenen
Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha en komt uit Rotterdam.
Bijzin en twee hoofdzinnen
Enkelvoudig of samengesteld?
Hoofdzin of bijzin?
Slide 13 - Tekstslide
Nevenschikkend of onderschikkend
Bij nevenschikking heb je te maken met twee of meer hoofdzinnen. Deze hoofdzinnen worden vaak verbonden door een nevenschikkend voegwoord, zoals en, of, maar en want.
Ook twee bijzinnen kunnen nevenschikkend verbonden zijn.
Slide 14 - Tekstslide
Nevenschikking
De jongen liep de trap op, ging zijn kamer in en pakte een boek.
(hoofdzin, hoofdzin, hoofdzin)
Wij hebben afgesproken dat jij de drankjes verzorgt en dat ik een taart meeneem. (hoofdzin, bijzin, bijzin)
Slide 15 - Tekstslide
Onderschikking
Onderschikking: De zin bestaat uit een hoofdzin met een bijzin erin. De bijzin kan vooraan of achteraan staan. Bijzinnen beginnen vaak met een onderschikkend voegwoord, zoals dat, of, waar, omdat, doordat en als.
Omdat ik graag op tijd ben, gaat mijn wekker al om half zeven.
Mijn wekker gaat al om half zeven, omdat ik graag op tijd ben.
Slide 16 - Tekstslide
Nevenschikking en onderschikkking
Het meisje dat daar loopt, heet Aïsha en komt uit Rotterdam.
Slide 17 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak opdracht 2, 3 en 4 op pagina 119. We bespreken de antwoorden tijdens de volgende les.
Tip bij opdracht 4: gebruik de voegwoorden op pagina 120.