Past Simple

Past Simple
the past simple is called verleden tijd  in Dutch
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Past Simple
the past simple is called verleden tijd  in Dutch

Slide 1 - Tekstslide

Past Simple
Je gebruikt de past simple:
- als je een vraag stelt met      
   'when'
- om aan te geven dat iets in  
   het verleden gebeurd is en nu    afgelopen is. 


Slide 2 - Tekstslide

Past Simple 
Vaak staat er een tijdsbepaling van een verleden tijd in de zijn, bijvoorbeeld:
  • yesterday
  • last week
  • ten minutes ago
  • in 2007

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple - Regular Verbs
Je maakt de past simple door '-ed' achter het werkwoord te zetten

I walk -> I walked
He walks -> He walked
They walk -> They walked

Slide 4 - Tekstslide

Past Simple - Regular verbs

Spelling:
Als een werkwoord eindigt op een medeklinker + -y, dan verandert de -y in -ie:

  • I carry - I carried

Let op, er verandert niets als het werkwoord eindigt op klinker + -y:

  • I play - I played

Als een werkwoord eindigt op -e, dan komt er in de past simple alleen een -d achter:

  • I live - I lived

In de past simple wordt de laatste medeklinker verdubbeld als er één klinker voor staat:

  • I drop - I dropped

Slide 5 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs
Sommige werkwoorden zijn onregelmatig en hebben een eigen vorm (en krijgen dus geen -ed in de verleden tijd).

to write -> wrote; I wrote her a letter last week
to go -> went; He went to Italy last year
to make -> made: They made a very nice meal two days ago

Slide 6 - Tekstslide

Past Simple - Irregular verbs
De onregelmatige werkwoorden zul je uit je hoofd moeten leren.

(Gelukkig is het een herhaling van vorig schooljaar!)

Slide 7 - Tekstslide

My sister .......... (play) the guitar last year.

Slide 8 - Open vraag

They ....... (go) home after school yesterday.

Slide 9 - Open vraag

My brother ………. (carry) my bag an hour ago

Slide 10 - Open vraag

I …….. (drop) my iPad last Sunday

Slide 11 - Open vraag

Uit hoeveel woorden
bestaat de Past Simple?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de past simple?
A
Het gaat nog steeds door.
B
Het is nu afgelopen.
C
Er is nu resultaat.
D
Ervaringen tot nu toe.

Slide 13 - Quizvraag

Welke rij van een onregelmatig werkwoord gebruik je bij de past simple? (write-wrote-written)
A
eerste
B
tweede
C
derde
D
vierde

Slide 14 - Quizvraag

Grammar 1 - verdieping
Past Simple 
vragen en ontkenningen



Slide 15 - Tekstslide

Vragen met      was/were
Als je een vraag wilt maken met was of were, zet je was of were vooraan de zin en een vraagteken achteraan:

He was very funny.
Was he very funny?

They were in Spain last year.
Were they in Spain last year?

Slide 16 - Tekstslide

Ontkenningen met     was/were
Als je een ontkenning wilt maken met was of were 
zet je er NOT achter. Meestal verkort: N'T

He was a funny boy.                                   They were very happy.
He was not a funny boy.                           They were not very happy.
He wasn't a funny boy.                               They weren't very happy.

Slide 17 - Tekstslide

Vragen maken met regelmatige werkwoorden in de VT

They lived in New York.

Did they live in New York?

1. Zet did voor de zin
2. Zet het ww in de TT
3. Vraagteken

Slide 18 - Tekstslide

Ontkenningen maken met regelmatige werkwoorden in de VT


They lived in New York.

They didn't live in New York.

1. Zet didn't voor het WW
2. Zet het ww in de TT

Slide 19 - Tekstslide

Vragen maken met ONregelmatige werkwoorden in de VT

She bought a present.

Did she buy a present?

1. Zet did voor de zin
2. Zet het ww in de TT
3. Vraagteken

Slide 20 - Tekstslide

Ontkenningen maken met ONregelmatige werkwoorden in de VT

They wrote a letter
They didn't write in New York.

1. Zet didn't voor het WW
2. Zet het ww in de TT

Slide 21 - Tekstslide