To Be + To Have (Present Simple)

Today ...
- Formative word test Unit 1
- Discuss reading test KET 
- Grammar: to be & to have (got)

Goal: I know how to use all forms of to be / to have correctly
(aan het eind van de les kunnen we de vorm van to be  & to have ( got) toepassen.)
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Today ...
- Formative word test Unit 1
- Discuss reading test KET 
- Grammar: to be & to have (got)

Goal: I know how to use all forms of to be / to have correctly
(aan het eind van de les kunnen we de vorm van to be  & to have ( got) toepassen.)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Wat denk je dat het werkwoord to be in het Nederlands betekent?
A
zijn
B
zijn/worden
C
worden
D
heb

Slide 3 - Quizvraag

Uitleg ...
Er valt weinig uit te leggen je moet dit rijtje gewoon goed onthouden!!

Slide 4 - Tekstslide

to be = zijn
I
You

She
He
It

We
You
They
Am
Are

Is
Is
Is

Are
Are 
Are
'm
're

's
's
's

're 
're
're
Je mag het ook afkorten
(short):
I
You

She
He
It

We
You
They

Slide 5 - Tekstslide

Pas toe ...kies uit am/are/is

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden ...

Slide 7 - Tekstslide

Sleep de vormen van to be naar de juiste plek in de zinnen.
1. I _________ at home.

2. You _________ with your brother.

3. He _________ working out.
am
is
are

Slide 8 - Sleepvraag

John and Casey _____ best friends
A
're
B
are
C
is
D
's

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord:

My sister ____ my best friend.
A
Am
B
Is
C
Are
D
's

Slide 10 - Quizvraag

I ____ a big black dog at home.
A
am
B
have
C
has
D
are

Slide 11 - Quizvraag

My father and I _____ at the zoo today.
A
am
B
is
C
are
D
have

Slide 12 - Quizvraag

have got = hebben
I
You

She
He 
It

We 
You 
They
I
You

She
He 
It

We 
You 
They
Je mag het ook afkorten
(short):
have (got)
have (got)

has (got)
has (got)
has (got)

have (got)
have (got)
have (got)
've (got)
've (got)

's (got)
's (got)
's (got)

've (got)
've (got)
've (got)

Slide 13 - Tekstslide

Greg ____ beautiful long hair. His parents _____ short grey hair.
A
have - has
B
has - have
C
has - has
D
have - have

Slide 14 - Quizvraag

I ____ a boy and I _____ a lot of friends.
A
am - am
B
am - has
C
am - have
D
are - have

Slide 15 - Quizvraag

My parents ___ a blue car. The car ___ at the garage at the moment.
A
have - is
B
has - is
C
have - are
D
have - am

Slide 16 - Quizvraag

My dad ____ blond hair, my mom ____ brown hair. They ____ 57 years old.
A
has - has - is
B
have - has - are
C
has - has - are
D
have - have - is

Slide 17 - Quizvraag

Uit welke drie woorden kan ik kiezen
als ik 'to be' zie staan?

Slide 18 - Open vraag

Uit welke twee woorden kan ik kiezen
als ik 'have got' zie?

Slide 19 - Open vraag

Ik kan de juiste vorm van to be & to have ( got) gebruiken.
A
ja
B
nee
C
een beetje
D
misschien

Slide 20 - Quizvraag

Well done!


Slide 21 - Tekstslide

 Work on:
 - ex. 10 t/m 14 in your book


Slide 22 - Tekstslide