Woordenschat - les 4

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Planning boekopdracht
  • Vragen basisvaardigheden taal
  • Terugblik 
  • Woordenschat - paragraaf 2

Slide 2 - Tekstslide

Boek 3 en 4
  • Boek 3: uiterlijk vrijdag 9 mei uit
  • Boek 4: uiterlijk vrijdag 7 juni uit
  • Presentaties -> overzicht volgt na de vakantie

Slide 3 - Tekstslide

Basisvaardigheden Taal
  • Alle scholen: versterken basisvaardigheden
  • DIA-toetsen
  • Vakgroepen bevraagd
  • Leerlingen bevragen
  • Maatregelen invoeren

Slide 4 - Tekstslide

Woordenschat par. 2
Doel:
Ik ken de betekenis Griekse en Latijnse woorden, woorddelen en uitdrukkingen.

Slide 5 - Tekstslide

Woorden uit het Grieks of Latijn
Sommige ‘moeilijke woorden’ bevatten woorden of woorddelen uit het Grieks of Latijn. Het is handig die woorden en woorddelen te kennen. Dan begrijp je die ‘moeilijke woorden’ beter.

Slide 6 - Tekstslide

Corona is een Latijns woord. Wat betekent dit in het Nederlands?
A
Bier
B
Kroon
C
Virus
D
Smetstof

Slide 7 - Quizvraag

Wel of niet geleend uit het Latijn/ Grieks: veto
A
Wel
B
Niet

Slide 8 - Quizvraag

Veto
'het recht om een besluit tegen te houden'

Slide 9 - Tekstslide

Wel of niet geleend uit het Latijn/ Grieks: chocola
A
Wel
B
Niet

Slide 10 - Quizvraag

Wel of niet geleend uit het Latijn/ Grieks: ad rem
A
Wel
B
Niet

Slide 11 - Quizvraag

Ad rem
'ter zake' of 'raak'

Slide 12 - Tekstslide

Wel of niet geleend uit het Grieks/Latijn: pro forma
A
Wel
B
Niet

Slide 13 - Quizvraag

Pro forma
'voor de vorm'

Slide 14 - Tekstslide

Woorden uit het Grieks of Latijn
Hoe herken je ze?
-> Lijst met woorden, leer deze uit je hoofd!

Slide 15 - Tekstslide

Huiswerk donderdag
Cursus 8 Woordenschat
Paragraaf 2 Griekse en Latijnse woorden, woorddelen en uitdrukkingen

opdracht 5 t/m 9

Slide 16 - Tekstslide

Toets woordenschat
Woordbetekenis geven, aangeven of woorden correct gebruikt zijn. 
Alle gevraagde woorden komen uit de oefeningen!!

Slide 17 - Tekstslide

Spreken en presenteren
Doel:
Ik kan uitleggen hoe je verbale en non-verbale middelen in kunt 
zetten om je spreekdoel te bereiken.

Slide 18 - Tekstslide

Spreken en presenteren
Als je spreekt voor publiek, is het niet alleen belangrijk wát je zegt (verbale communicatie), maar ook hóe je het zegt en wat je daarbij uitstraalt (non-verbale communicatie). 

Je stemgebruik, lichaamstaal en interactie met het publiek bepalen voor meer dan de helft het succes van je presentatie.

Slide 19 - Tekstslide

Let bij het presenteren op:
-Stemgebruik: spreek niet te snel en niet te hard of te zacht. 
-Intonatie: varieer in toonhoogte en volume om de inhoud van je presentatie 
  te ondersteunen. Articuleer goed: spreek de woorden duidelijk uit.
-Lichaamstaal: sta rechtop, met je voeten stevig op de grond. Maak gebaren 
  die je woorden ondersteunen. Straal enthousiasme uit en laat zien dat jij 
  gelooft in wat je vertelt.
-Interactie: maak oogcontact met het publiek. Kijk goed rond en betrek het 
  hele publiek bij je presentatie. Reageer op wat er in het publiek gebeurt.

Slide 20 - Tekstslide