Werkwoordspelling

Les 1: Werkwoordspelling
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 200 min

Onderdelen in deze les

Les 1: Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Een werkwoord is:
A
Een ander woord voor het onderwerp
B
Een woord dat een handeling aangeeft
C
Een woord dat aangeeft welk werk iemand doet
D
Een woord dat je kunt weglaten uit een zin

Slide 2 - Quizvraag

Welke woord(en) in deze zin is/ zijn een werkwoorden:
Die film heb ik vast al gezien.

Slide 3 - Open vraag

Schrijf zoveel mogelijk werkwoorden op!

Slide 4 - Woordweb

Slide 5 - Link

Wat gaan we de aankomende les doen?
Herhaling van werkwoordspelling:
PV Tegenwoordige tijd
PV Verleden tijd

Slide 6 - Tekstslide

Deze les..

  • Werkwoordspelling tegenwoordige tijd 
  • Wanneer gebruik je een D, T of DT?

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm:
  • De persoonsvorm is een werkwoord dat in een zin van tijd kan veranderen en van getal.
voorbeeld:
Tijd: Ik eet een broodje / ik at een broodje 
Getal: De agent regelt het verkeer / de agenten regelen het verkeer

Let op! soms staan er meer werkwoorden in een zin. De PV is dan het woord dat verandert. In een samengestelde zin staan meer PV's.

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm + Onderwerp
  •  Bij een pv (persoonsvorm) hoort een ond (onderwerp). Het ond bepaalt hoe de pv geschreven moet worden.
  • Regel: Staat het ond in enkelv/meerv dan staat de pv ook in enkelv/ meerv
Voorbeeld: Pv  en ond
(enkelv) Ik loop naar het station  
(meerv) Wij lopen naar het station

Slide 9 - Tekstslide

De tegenwoordige tijd:
- Als je een zin in de TT (tegenwoordige tijd) schrijft, schrijf je iets over het nu of in de toekomst. 
- Werkwoorden kun je vervoegen om het woord goed in een zin te laten passen. Dit doe je met: ik, jij, hij/zij/het/u, wij, jullie, zij 

Voorbeeld: ik loop, jij loopt, hij loopt, wij lopen, jullie lopen, zij lopen. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

UITZONDERING:
Bij sommige werkwoorden moet je even opletten:

1. De stam van beloven (belov) ziet er raar uit. Toch is belov echt de stam van beloven. Ik-vorm moet je aanpassen -> beloof
2. Sommige stammen wijken iets af -> staan (sta), zien (zie), doen (doe).

Slide 12 - Tekstslide

Opdrachten:
Maak de opdrachten over persoonsvorm tt
Neem onderstaande link over en plak deze in de adresbalk:
https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/werkwoordspelling/de-persoonsvorm-in-de-tegenwoordige-tijd/

Slide 13 - Tekstslide

Verleden tijd:
De verleden tijd kan op 2 manieren worden gevormd: 
- door achter de ik-vorm de(n) of te(n) te zetten bij klankvaste werkwoorden (zwakke werkwoorden) werk - werkte
- door klankverandering bij klankveranderende werkwoorden (sterke werkwoorden) loop - liep 

Slide 14 - Tekstslide

Vervolg Verleden tijd
Meestal kun je wel horen of je in de verleden tijd de(n) of te(n) moet gebruiken. Lukt dat niet..? 
Gebruik dan: ' T EXKOFSCHIP

Regel van 't exkofschip: kijk naar de laatste letter van de stam (werkwoord - en). Als dat een x, t, k, f, s, ch of p is, schrijf je 
ik-vorm + -te(n). Zo niet, ik-vorm + -de(n) 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Opdrachten:
Maak de opdrachten over persoonsvorm vt
Neem onderstaande link over en plak deze in de adresbalk:
https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/werkwoordspelling/de-spelling-van-de-persoonsvorm-in-de-verleden-tijd/

Slide 17 - Tekstslide

Les 3 Werkwoordspelling

Slide 18 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Herhaling TT en VT
  • Uitleg Voltooid deelwoord, infinitief en bijvoegelijk naamwoord.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Hoe vervoeg je een werkwoord (TT) met jij/hij/zij/het/u...
A
Met 'T Exfokschaap
B
Door de stam te zoeken
C
Stam + T
D
Stam + en

Slide 21 - Quizvraag

Goed of Fout: een sterk werkwoord verandert van klank
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Schrijf de VT goed: Omdat Fee te laat bij het station aankwam,.... zij de trein. - (missen)

Slide 23 - Open vraag

Slide 24 - Link

Uitleg infinitief, (on)voltooid deelwoord en (on)vdw als bijvoeglijk naamwoord
Als het werkwoord in een zin niet van tijd kan veranderen,  is het geen persoonsvorm. Welke werkwoordsvorm is het dan?
  • Infinitief
  • Voltooid deelwoord 
  • Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 25 - Tekstslide

Infinitief
Als een werkwoord in de zin geen persoonsvorm en geen voltooid deelwoord is, maar wel op -en of-n eindigt, heb je waarschijnlijk te maken met een infinitief. De infinitief is het hele werkwoord.

- Voorbeeld: wij willen vroeg vertrekken / wij wilden vroeg vertrekken. Vertrekken kan niet van tijd veranderen en het is nog niet voltooid (anders vertrokken) dus is het een infinitief.
Let op: willen in de bovenstaande zin lijkt op een infinitief, maar is pv tt meervoud. Willen kan wel van tijd veranderen!

Slide 26 - Tekstslide

Voltooid deelwoord:
Het voltooid deelwoord heeft een aantal kenmerken:
  • Het geeft aan dat iets voltooid is (het is klaar of voorbij)
  • Het kan niet van tijd veranderen
  • Meestal staat er een hulpwerkwoord bij (hebben, zijn of worden)
  • Veel voltooide deelwoorden beginnen met de voorvoegsels ge-, be-, of ver- 

Het onvoltooid deelwoord is makkelijk: hele werkwoord + d(e) = spelen + d(e)
De spelende jongen

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Een zelfstandig naamwoord is een woord waar je de, het of een voor kunt zetten.
- Voorbeeld: Het grote huis, Het leuke idee, De gladde stoep enz...
Je kunt ook een voltooid deelwoord gebruiken als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Opdrachten:
Maak de opdrachten over het (on)voltooid deelwoord en (on)voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
Neem onderstaande link over en plak deze in de adresbalk:
https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/werkwoordspelling/de-spelling-van-deelwoorden/

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Extra oefenen Nieuw Nederlands 
Hoofdstuk 6 - paragraaf spelling - blz. 243 -245
- Lezen theorie op bladzijde 243 - 244
- Maken opdracht 5 t/m 9

Slide 33 - Tekstslide