1. Bestaansmiddelen en werk

Bestaansmiddelen
Ga rustig zitten op je plek
Leg je iPad dicht op tafel
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bestaansmiddelen
Ga rustig zitten op je plek
Leg je iPad dicht op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Wat doen deze mensen voor werk?

En: wáárom doen ze dat werk?

Slide 2 - Tekstslide

De meeste volwassen mensen doen werk om geld (inkomen) te verdienen. Daar leven ze van.

Manieren om een inkomen te krijgen, noemen we bestaansmiddelen.

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we leren?
In dit hoofdstuk:
Over de verschillende sectoren waar mensen hun geld verdienen, en hoe die sectoren eruit zien.

Deze les:
- Je leert welke sectoren we kennen in banen
- Je leert welke drie productiemiddelen je nodig hebt om iets te maken.

Slide 4 - Tekstslide

De sectoren:
Primaire (eerste) sector.

Secundaire (tweede) sector.

Tertiaire (derde) sector.

Slide 5 - Tekstslide

Primaire (eerste) sector.
Hier worden producten uit de natuur gehaald. Landbouw, mijnen, enz.

Slide 6 - Tekstslide

Secundaire (tweede) sector.

Hier wordt iets met de producten gemaakt. Fabrieken, de bouw, enz.

Slide 7 - Tekstslide

Tertiaire (derde) sector.

Hier wordt een dienst verleend: Dokter, kassière enz.

Slide 8 - Tekstslide

quartaire sector.
Soms is dienstverlening niet bedoeld om winst te maken.
Je doet iets voor burgers (inwoners) van het land.

Voorbeelden zijn ziekenhuizen , verpleeghuizen , brandweer , justitie , defensie , sociaal werk , cultuursector , wetenschapssector en scholen

Slide 9 - Tekstslide

In welke sector werken jouw ouders/verzorgers?
Primaire
Secundaire
Tertiaire
Quartaire
Weet ik niet

Slide 10 - Poll

In welke sector werkt mevrouw Seldenthuis?
A
Secundaire sector
B
Tertiaire sector
C
Quartaire sector
D
Mevrouw werkt helemaal niet

Slide 11 - Quizvraag

Volwassen mensen die werk doen of willen doen, noemen we de beroepsbevolking (de bevolking met/op zoek naar een beroep).

In Nederland werkt het grootste deel van de beroepsbevolking in de dienstverlening. Dat is vaak zo in rijke landen.

Slide 12 - Tekstslide

Een deel van de mensen is goederenproducten: zij maken iets.

Om iets te maken, heb je productiemiddelen nodig:
- Natuur
- Arbeid
- Kapitaal

Slide 13 - Tekstslide

Natuur: stoffen die je nodig hebt voor hetgeen dat je maakt (bv. hout).

Arbeid: het betaalde werk dat mensen doen.

Kapitaal: het geld, de gebouwen, machines enz. die je nodig hebt om het product te maken.

Slide 14 - Tekstslide

Dit hebben we geleerd:
- Je kan benoemen welke sectoren van werk er zijn

- Je kan een voorbeeld geven bij elke sector

- Je kan uitleggen welke drie productiemiddelen nodig zijn om iets te maken

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
Maak: de opgaven in deze LessonUp.

Hoe? Je neemt een apart werkblaadje die je zal moeten inleveren!
Met wie? Je mag samenwerken met je buur.
Klaar? Noteer in je schrift de vragen van deze les en schrijf de antwoorden/uitwerkingen erbij.
Tot hoe laat? 5 minuten voor het einde van de les.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht 1
a. Leg in eigen woorden uit wat bestaansmiddelen zijn.
b. Wat is de belangrijkste reden dat mensen werk gaan doen?
timer
2:00

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 1
a. Leg in eigen woorden uit wat bestaansmiddelen zijn.
Bestaansmiddelen zijn manieren om aan een inkomen te komen.
b. Wat is de belangrijkste reden dat mensen werk gaan doen?
Ze willen geld verdienen zodat ze hun huis, eten, kleding etc. kunnen betalen.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 2
a. Welke vier sectoren voor werk zijn er?

b. Welk beroep zou jij later willen hebben?

c. Bij welke sector past dit beroep?
timer
2:00

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 2
a. Welke vier sectoren voor werk zijn er?
De primaire, secundaire, tertiaire, en quartaire sector.
b. Welk beroep zou jij later willen hebben?
Eigen antwoord.
c. Bij welke sector past dit beroep?
Eigen antwoord.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 3
Lees B193.
a. Noem twee voorbeelden van een beroep uit de primaire sector.
b. Noem twee voorbeelden van een beroep uit de secundaire sector.
c. Noem twee voorbeelden van een beroep uit de tertiaire sector.
d. Noem twee voorbeelden van een beroep uit de quartaire sector.
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 3
a. Noem twee voorbeelden van een beroep uit de primaire sector.
Bv.: boer, mijnwerker, visser.
b. Noem twee voorbeelden van een beroep uit de secundaire sector.
Bv.: timmerman, pottenbakker, bouwvakker.
c. Noem twee voorbeelden van een beroep uit de tertiaire sector.
Bv.: winkelier, makelaar, pakketbezorger.
d. Noem twee voorbeelden van een beroep uit de quartaire sector.
Bv. arts, leraar, brandweerman/vrouw.

Slide 22 - Tekstslide