Schrijf de werkwoorden in
de verleden tijd.Eerst op een blaadje, daarna op de dia
Wij
(zullen).1.. deze periode stage lopen. Ik
(kunnen).2.. helaas geen stageplek vinden. Ik
(willen)..3.. graag een stage in de zorg.
Mijn docent (hebben)..4.. me een adres gegeven. Helaas (zijn)..5... het ook daar niet gelukt. Ik (mogen)..6... niet komen, want ze (hebben)..7. geen plek voor een stagiaire. Jammer.