In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Onregelmatige werkwoorden, vervolg
Slide 1 - Tekstslide
Verleden tijd - regelmatig
Alles wat gebeurde..
Afkorting: VT
Sterk of zwak?
Zwak - ik vorm
TaXiKoFSCHiP
Ik-vorm + te(n)/ de(n)
Leren
TT
VT
Ik
Leer
Leerde
Jij/ je/ u
Leer + T
Leerde
Hij/ zij
Leer + T
Leerde
Wij
Leren
Leerden
Jullie
Leren
Leerden
Zij
Leren
Leerden
Slide 2 - Tekstslide
Onregelmatige werkwoorden
Onregelmatige werkwoorden
krijgen een andere klank.
Dit zijn sterke werkwoorden.
Ze veranderen!
Lopen
TT
VT
Ik
Loop
Liep
Jij/ je/ u
Loopt
Liep
Hij/ zij
Loopt
Liep
Wij
Lopen
Liepen
Jullie
Lopen
Liepen
Zij
Lopen
Liepen
Slide 3 - Tekstslide
veel voorkomende bijzondere werkwoorden
Er zijn 6 veel voorkomende bijzondere onregelmatige werkwoorden:
Zijn - kunnen - hebben - zullen - mogen - willen
Slide 4 - Tekstslide
Bijzondere onregelmatige werkwoorden: ZIJN
Bijzondere onregelmatige
werkwoorden krijgen een
andere klank/woord.
Dit zijn sterke werkwoorden.
Ze veranderen!
Zijn
TT
VT
Ik
ben
was
Jij/ je/ u
bent
was
Hij/ zij
is
was
Wij
zijn
waren
Jullie
zijn
waren
Zij
zijn
waren
Slide 5 - Tekstslide
Vul de goede vorm in in de tegenwoordige tijd
Maaike en Theo ............. te laat op school vandaag.
Zijn
A
is
B
zijn
C
was
D
bent
Slide 6 - Quizvraag
Vul de goede vorm in in de tegenwoordige tijd
Samah ............. te laat op school vandaag.
Zijn
A
is
B
zijn
C
was
D
bent
Slide 7 - Quizvraag
Vul de goede vorm in in de verleden tijd
Maaike en Theo ............. te laat op school vandaag.
Zijn
A
is
B
zijn
C
was
D
waren
Slide 8 - Quizvraag
Vul de goede vorm in in de verleden tijd
Jij ............. niet te laat op school vandaag gelukkig.
Zijn
A
is
B
zijn
C
was
D
waren
Slide 9 - Quizvraag
Bijzondere onregelmatige werkwoorden: hebben
hebben
TT
VT
Ik
heb
had
Jij/ je/
u
hebt/
heeft
had
Hij/ zij
heeft
had
Wij
hebben
hadden
Jullie
hebben
hadden
Zij
hebben
hadden
Slide 10 - Tekstslide
Wat is goed? Tegenwoordige tijd.
Achmed ....... al heel lang een stageplek!
hebben
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
had
Slide 11 - Quizvraag
Wat is goed? Tegenwoordige tijd.
....... jij al een stageplek gevonden?
hebben
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
had
Slide 12 - Quizvraag
Wat is goed? Verleden tijd.
Achmed en Peter ....... al meteen een leuk gesprek met de bewoners.
hebben
A
hebben
B
had
C
hadden
D
gehad
Slide 13 - Quizvraag
Bijzondere onregelmatige werkwoorden: zullen
Zullen: hulpwerkwoord voor
toekomende tijd.
Ik zal komen.
Zij zouden gaan verhuizen
= waren van van plan te verhuizen
Zullen
TT
VT
Ik
zal
zou
Jij/ je/ u
zult/ zal
zou
Hij/ zij
zal
zou
Wij
zullen
zouden
Jullie
zullen
zouden
Zij
zullen
zouden
Slide 14 - Tekstslide
tegenwoordige tijd:
........ ik u naar de eetkamer brengen?
zullen
A
zullen
B
zal
C
zult
D
zou
Slide 15 - Quizvraag
tegenwoordige tijd:
U ........wel verdrietig zijn omdat uw dochter niet kan komen.
zullen
A
zullen
B
zal
C
zult
D
zou
Slide 16 - Quizvraag
tegenwoordige tijd:
........ ik u naar de eetkamer brengen?
zullen
A
zullen
B
zal
C
zult
D
zou
Slide 17 - Quizvraag
verleden tijd:
Wij ......... niet op vakantie gaan, maar gaan toch!
zullen
A
zullen
B
zouden
C
zult
D
zou
Slide 18 - Quizvraag
Bijzondere onregelmatige werkwoorden: mogen
mogen = toestemming hebben
Mam, mag ik een koekje pakken?
Mogen we aan de opdracht
beginnen?
Mogen
TT
VT
Ik
mag
mocht
Jij/ je/ u
mag
mocht
Hij/ zij
mag
mocht
Wij
mogen
mochten
Jullie
mogen
mochten
Zij
mogen
mochten
Slide 19 - Tekstslide
verleden tijd:
Wij ......... niet op vakantie, vanwege corona!
mogen
A
mogen
B
mag
C
mocht
D
mochten
Slide 20 - Quizvraag
tegenwoordige tijd:
Wij ......... niet te laat komen op stage!
mogen
A
mogen
B
mag
C
mocht
D
mochten
Slide 21 - Quizvraag
tegenwoordige tijd:
..... ik hier mijn auto parkeren?
mogen
A
mogen
B
mag
C
mocht
D
mochten
Slide 22 - Quizvraag
verleden tijd:
Hij ......... een jaar langer over zijn studie doen, vanwege zijn ziekte.
mogen
A
mogen
B
mag
C
mocht
D
mochten
Slide 23 - Quizvraag
Bijzondere onregelmatige werkwoorden: kunnen
kunnen = in staat zijn om te
Piet kan fietsen
Wij kunnen niet komen
Kunnen
TT
VT
Ik
kan
kon
Jij/ je/
u
kan/kunt
kunt
kon
Hij/ zij
kan
kon
Wij
kunnen
konden
Jullie
kunnen
konden
Zij
kunnen
konden
Slide 24 - Tekstslide
tegenwoordige tijd:
Hij ......... helaas niet op mijn verjaardag komen.
kunnen
A
kunnen
B
kan
C
kon
D
konden
Slide 25 - Quizvraag
tegenwoordige tijd:
....... u mij de koffiekan aangeven a.u.b.?
kunnen
A
kunnen
B
kan
C
kun
D
kunt
Slide 26 - Quizvraag
verleden tijd:
Hij ......... helaas niet op mijn verjaardag komen.
kunnen
A
kunnen
B
kan
C
kon
D
konden
Slide 27 - Quizvraag
verleden tijd:
Wij ......... de docent goed volgen.
kunnen
A
kunnen
B
kan
C
kon
D
konden
Slide 28 - Quizvraag
Tegenwoordige tijd:
Ik...
U
Hij...
Wij....
Jullie
Slide 29 - Tekstslide
Verleden tijd:
Ik...
Hij...
Wij....
Jullie
Slide 30 - Tekstslide
Noteer de zinnen die de docent voorleest.
Slide 31 - Open vraag
Dit is de tekst.
Gisteren zou ik aan mijn stage beginnen. Dat kon niet doorgaan, want ik was helaas ziek. Ik had me er zo op verheugd.
Wat is het hele werkwoord van de rode werkwoordsvormen?
Noteer op de volgende dia
Slide 32 - Tekstslide
Gisteren(1) zou ik aan mijn stage beginnen. Dat (2) kon niet doorgaan, want ik (3) was helaas ziek. Ik (4) had me er zo op verheugd. Noteer het hele werkwoord van de persoonsvormen 1 t/m 4
Slide 33 - Open vraag
Dit is de tekst.
Gisteren zou ik aan mijn stage beginnen. Dat kon niet doorgaan, want ik was helaas ziek. Ik had me er zo op verheugd.
Wat is het hele werkwoord van de rode werkwoordsvormen?
zou -> zullen was -> zijn
kon -> kunnen had -> hebben
Slide 34 - Tekstslide
Hoe goed gaat het bij jou met deze onregelmatige werkwoorden? Geef jezelf een cijfer tussen 1 en 10