Wanneer zet je een komma?
- Tussen twee persoonsvormen:
Als jij de groente snijdt, bak ik het vlees.
- Tussen delen van een opsomming (niet voor en):
Rianne spreekt Nederlands, Engels en Duits.
- Tussen een naam of een uitroep:
Heb jij je huiswerk af, Ewoud?, Stop eens, mijn band is lek!
- Voor signaalwoorden als: maar, omdat, doordat, nadat voordat, et cetera:
Jody wil graag naar een restaurant, maar ik bestel liever iets.