Jong & Oud hoofdstuk 5

Jong & Oud hoofdstuk 5
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Jong & Oud hoofdstuk 5

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- Terugblik (10 min);
- Uitleg + filmpje (30 min); 
- Aan de slag bespreken (15 min); 
- Afsluiting (5 min).



Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt woonlasten afwegen bij koop of huur. 
Je kunt afwegen of je liever zou kopen dan huren. 
Je kunt de situatie op de woningmarkt uitleggen. 
Je kunt stroomgrootheden en voorraadgrootheden onderscheiden. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat geeft een Lorenz curve aan?
A
Hoeveel geld mensen verdienen.
B
Welk % van de mensen welk % verdient.
C
Hoe (on)gelijk het inkomen verdeeld is.
D
Hoe eerlijk het inkomen verdeelt wordt.

Slide 4 - Quizvraag

Kijk naar de grafiek.
Wat geeft de Lorenz curve aan?
A
de armste 30% van de mensen verdient 30% van het inkomen
B
de armste 30% van de mensen verdient 3% van het inkomen
C
de rijkste 70 % van de mensen verdient 40 % van het inkomen
D
de rijkste 30 % van de mensen verdient 60% van het inkomen

Slide 5 - Quizvraag

Hier zie je de Lorenz curve van Nigeria. Weet weet jij hierdoor over dit land?
A
De inkomensverschillen zijn klein.
B
De inkomensverschillen zijn groot.
C
Iedereen verdient evenveel.

Slide 6 - Quizvraag

Het belastbaar inkomen is..
A
Het netto inkomen - de aftrekposten
B
Het bruto inkomen - heffingskortingen
C
Het bruto inkomen - de aftrekposten
D
Het netto inkomen - heffingskortingen

Slide 7 - Quizvraag

Bij belasting betalen betekent het marginaal tarief...
A
Het gemiddelde percentage dat je moet betalen
B
Het hoogste percentage dat je moet betalen
C
Het laagste percentage dat je moet betalen
D
Het percentage dat de meeste mensen betalen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

+ Onder 750 euro huurtoeslag

Slide 10 - Tekstslide

Hypotheek
Een hypothecaire lening is een langlopende lening met een onroerend goed als onderpand.


Slide 11 - Tekstslide

Hoe werkt een onderpand?

Lukt het niet de rente en aflossing aan de bank te betalen?
                  Dan kan de bank je huis verkopen. 

Het risico is dat de verkoopopbrengst een stuk lager is dan de lening.

Slide 12 - Tekstslide

Zou de rente van een hypothecaire lening (rente) lager zijn dan andere leningen?
A
Ja, lager
B
Nee, hoger

Slide 13 - Quizvraag

Netto woonlasten koopwoning

Slide 14 - Tekstslide

Farini en Anouk hebben een huis gekocht voor 200.000 en sluiten een hypotheek hiervoor af met 1,5% rente. Hoeveel rente betalen ze per maand?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Aan de slag
Wat? - Nakijken hoofdstuk 4
         - Opdrachten 5.1 t/m 5.5

Hoelang? Tot 10:40 

Hoe? In stilte. 

Klaar? Nakijken hoofdstuk 5: bekijk ook wat je eventueel verkeerd hebt gedaan.

Hulp? Nee: vragenstellen bij begeleidingsuur of studie-uur! 

Huiswerk? Hoofdstuk 5 (5.1 t/m 5.5) af. 


Slide 20 - Tekstslide

Actualiteit
'Het is echt gigantisch duur geworden'

Slide 21 - Tekstslide

Ik maak me druk om de inflatie.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Hoe wordt de inflatie berekend?

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

CPI
Als we koopkrachtverandering willen berekenen moeten we met de prijsveranderingen van alle producten rekening houden. 
We gebruiken hiervoor de consumentenprijsindex (CPI) → dit is de maatstaf voor inflatie. Het CPI geeft aan hoeveel procent de kosten van levensonderhoud in een jaar hoger zijn dan in het basisjaar.

Slide 25 - Tekstslide

ConsumentenPrijsIndex (CPI)
Het CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen. Het is een samengesteld gewogen gemiddelde van een groot aantal gezinnen.
Gewogenindexcijfer=ΣΣwegingsfactoren(wegingsfactorindexcijfer)

Slide 26 - Tekstslide

Stappenplan CPI
Consumentenprijsindexcijfer berekenen
  1. indexcijfer artikelgroep x wegingsfactor
  2. tel alle uitkomsten bij elkaar op
  3. Tel alle wegingen bij elkaar op (meestal 100).
  4. Deel de uitkomsten van stap 2 door totaal van alle wegingen uit stap 3.
  5. je hebt nu het CPI (consumentenprijsindexcijfer)

Slide 27 - Tekstslide

Bereken het CPI in twee decimalen nauwkeurig.

Slide 28 - Open vraag

Behalve met bezuinigingen op de kinderbijslag zal het gezin van Megan ook nog rekening moeten houden met de inflatie. Om inflatie te meten wordt het consumentenprijsindexcijfer (CPI) gebruikt.

Bereken in twee decimalen het CPI voor het gezin van Megan. Schrijf je berekening op.

Slide 29 - Open vraag

Reële inkomen
Nominaal inkomen --> Je inkomen in euro's 
Reële inkomen (=koopkracht) --> Hoeveel kan je werkelijk kopen met je nominaal inkomen? 

Verandering berekenen van Reële inkomen berekenen: 
% verandering nominaal inkomen - % inflatie


Slide 30 - Tekstslide

Wat is het reële inkomen bij een loonstijging van 3% en een inflatie van 4% ?
A
gedaald met 1%
B
gestegen met 1%
C
3%
D
4%

Slide 31 - Quizvraag

Mijn reële inkomen stijgt met 2,4%. De inflatie is 1,2%. Met hoeveel procent is mijn nominale inkomen toe- of afgenomen?
A
103,6%
B
1,2%
C
98,9%
D
3,6%

Slide 32 - Quizvraag

Bij een CPI van 98,1, is er dan sprake van inflatie of deflatie?
A
Deflatie
B
Inflatie

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag
Wat? - Nakijken hoofdstuk 4 + 5.1 t/m 5.5
         - Opdrachten 5.6 t/m 5.11

Hoelang? Tot 10:40 

Hoe? In stilte. 

Klaar? Nakijken hoofdstuk 5: bekijk ook wat je eventueel verkeerd hebt gedaan.

Hulp? Nee: vragenstellen bij begeleidingsuur of studie-uur! 

Huiswerk? Hoofdstuk 5 (5.6 t/m 5.11) af. 


Slide 34 - Tekstslide

Behalve met bezuinigingen op de kinderbijslag zal het gezin van Megan ook nog rekening moeten houden met de inflatie. Om inflatie te meten wordt het consumentenprijsindexcijfer (CPI) gebruikt.

Bereken in twee decimalen het CPI voor het gezin van Megan. Schrijf je berekening op.

Slide 35 - Open vraag