In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Lezen blok 3 (2)
havo 4
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoelen
Het doel van deze les:
- Je kunt onderscheid maken tussen objectieve en subjectieve argumenten en tussen drogreden en argument.
- Je kunt argumentatieschema’s herkennen.
- Je kunt argumentatie op aanvaardbaarheid beoordelen.
Slide 2 - Tekstslide
Planning deze les
herhaling theorie vorige les
nakijken huiswerk
theorie Lezen blok 3
aan de slag
Slide 3 - Tekstslide
Theorie vorig hoofdstuk (1)
Wat wordt bedoeld met de argumentatie?
Slide 4 - Tekstslide
Theorie vorig hoofdstuk (2)
Standpunt = uitspraak/bewering/stelling
Argument = waarom je iets vindt
Standpunt + argument = argumentatie
Slide 5 - Tekstslide
Argumentatieschema's
Argumentatie = standpunt + argument(en)
Schema = verband tussen standpunt + argument(en)
--> wat voor soort argument(en) worden er gebruikt?
Slide 6 - Tekstslide
Argumentatieschema's
- feit/onderzoek
- ervaring
- gezag/autoriteit
- vergelijking
- voorbeeld
- nut/gewenst gevolg
- ongewenst gevolg
- veronderstelling/ vermoeden
- persoonlijke overtuiging/geloof
- emotie
- kenmerk/eigenschap
De lidstaten van de EU moeten effectief samenwerken (standpunt), omdat alle inwoners van Europa daar voordeel van ondervinden. (nuttig gevolg)
Ik denk dat hij zich niet betrokken voelt bij het voetbalteam (standpunt), want hij was gisteren niet op de training en volgende week kan hij niet meedoen met de wedstrijd (argumenten + voorbeelden).
Ik vrees dat de docenten op de basisschool geen loonsverhoging krijgen (standpunt), want de docenten op de middelbare school kregen het vorig jaar ook niet (argument + vergelijking).
Het is de hoogste tijd dat alle lonen van alle Nederlanders omhoog gaan (standpunt). Dat heeft de president van De Nederlansche Bank onlangs ook gezegd in een interview (argument + autoriteit).
Als ik op mijn scooter rijd, zet ik altijd mijn helm op, want voor een boete moet ik zeker acht uur werken. (controleerbaar feit)
Je kunt je kleding beter niet meer bij Shein bestellen (standpunt), want ik heb daar hele slechte ervaringen mee. (
Die film is prachtig. (standpunt) Ik voelde me net zelf de hoofdpersoon, die precies deed wat ik ook gedaan zou hebben. (emotie)
Je moet Philip geen geld lenen (standpunt), want hij is mij nog €100 schuldig. (ongewenst gevolg)
De kracht van de zon wordt steeds schadelijker voor de gezondheid (standpunt). In de komende tien jaar zal het aantal mensen met huidkanker dan ook sterk toenemen. (vermoeden)
Mensen moeten geen vlees van dieren eten (standpunt). Dieren zijn ook levende wezens, die net zo veel recht op een lang en gelukkig leven hebben als mensen (persoonlijke overtuiging).
Volgens zijn arts heeft hij bloedarmoede (standpunt). Hij had namelijk allerlei symptomen die er op wijzen: last van vermoeidheid, duizeligheid en hoofdpijn (argumenten: kenmerken).
Slide 7 - Tekstslide
Nederland moet meedoen met de ontwikkeling van de nieuwe straaljager, want dat levert werkgelegenheid op. En werkgelegenheid is goed voor de economie.
Standpunt
Argument 1
Argument 2
A
Argumentatie op basis van vergelijking
B
Argumentatie op basis van gewenst gevolg.
C
Argumentatie op basis van autoriteit
D
Argumentatie op basis van voorbeelden
Slide 8 - Quizvraag
Theorie vorig hoofdstuk (3)
Welk type blokjesschema's zijn er?
Slide 9 - Tekstslide
Argumentatiestructuren (blokjesschema's)
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie
Combinatie van schema's
Slide 10 - Tekstslide
Let op
Je hoeft niet alle blokjes te gebruiken
Slide 11 - Tekstslide
Je kunt maar beter niet op Texel wonen. Het waait er altijd en het leven is er erg duur. Alles moet immers met de boot gebracht worden.
Standpunt
Argument 1
Subargument 1
Argument 2
Subargument 2
Alles moet immers met de boot gebracht worden.
Het waait er altijd
Je kunt maar beter niet op Texel wonen.
Het leven is er erg duur
Slide 12 - Sleepvraag
Nakijken huiswerk
H3 Lezen
Slide 13 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 1
1 Drie van de volgende: stelling, bewering, mening, opvatting, visie
2 feit, bewijs
3 a emotioneel argument
b empirisch argument
c voorbeeld
d nut of gewenst gevolg
e feitelijk argument
f vergelijking
Slide 14 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 1
4 Bijvoorbeeld: emotioneel argument (gebaseerd op gevoel of intuïtie), moreel argument (gebaseerd op persoonlijke overtuiging). Ook een veronderstelling (die niet is gebaseerd op onderzoek) kan makkelijk in twijfel worden getrokken.
5 Bij nevenschikking zijn de argumenten gelijkwaardig; bij onderschikking wordt het hoofdargument ondersteund door een subargument.
6 Twee van de volgende punten:
– De gegevens zijn gedateerd.
– De gegevens kunnen niet worden getoetst / zijn niet controleerbaar.
– De gegevens spreken elkaar tegen.
– Er zijn te weinig gegevens (om een conclusie te trekken).
Slide 15 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 2
aanleiding noemen
Bv: Het voelt niet goed dat we zo veel voedsel verspillen.
a: Het is in het belang van het bedrijf dat verpakkingen die over de datum zijn snel weggegooid worden, zodat ze niet vergoed hoeven te worden. b: E
a: B en D b: De schrijver vindt het onjuist dat morele waarden worden omgekeerd: dat is zijn persoonlijke overtuiging (D). Ook brengt hij de ervaringen van zijn kinderen naar voren (B). Deze sterken hem in zijn overtuiging.
Slide 16 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 2
6 aanbeveling (advies)
7 Nee, de auteur is geen expert op het gebied van voedsel(verspilling).
8 Bijvoorbeeld: Voedselverspilling is een actueel probleem. Het artikel zal interessant zijn voor lezers die hierover willen nadenken
Slide 17 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 3
1 – Door te beginnen met een duidelijk standpunt in de titel.
– Door in de eerste alinea’s met een voorbeeld te komen.
2 Om duidelijk te maken dat we in Nederland, in tegenstelling tot Zweden, onverschillig zijn over het gebruik van mobieltjes.
3 a Een mobieltje is óók agenda, rekenmachine, encyclopedie en woordenboek, en een foto van aantekeningen op het bord is zoveel sneller dan overschrijven.
b een argument op basis van nut
c C: er is sprake van een veronderstelling – argumentatie – conclusie.
4 a Verbied het mobieltje in de klas.
b Leerlingen worden voortdurend afgeleid door hun mobieltje en kunnen zich daardoor niet concentreren op de lesstof.
Slide 18 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 3
5 a C: nut
b Als je geen mobieltje in de klas gebruikt, moet je aantekeningen maken en dat houdt je bij de les, dwingt je te selecteren waardoor je meer onthoudt.
7 ‘Maar zou ... rol spelen?’ (regel 37)
8 A constatering
9 C
10 oplossingen, aanbevelingen
11 Een feitelijk argument: stralingsgevaar kun je onderzoeken.
12 overtuigen (ook goed: activeren)
13 a/b Ja, want ze was lerares aardrijkskunde en leidt nu een huiswerkinstituut (ervaring)
14 C
Slide 19 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 5
1 – indoctrinatie: systematisch opdringen van een mening
– competentie: vermogen
– adequaat: gepast, goed genoeg
– in de waagschaal stellen: een groot risico lopen (met je leven)
– participeren: meedoen, meebeslissen
2 Bijv.: Childism houdt ook in dat kinderen voor vol worden aangezien, dat rekening met hen wordt gehouden. (16 woorden)
3 a Stemrecht is niet zo’n gek idee.
b
Slide 20 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 5
4
Slide 21 - Tekstslide
Lezen H3: opdr. 5
5 De geïnterviewde gebruikt steeds veronderstellingen, let op de woordkeus (zouden).
6 Bijv.: John Wall bedoelt dat de lessen in burgerzin de leerlingen niet moeten voorschrijven hoe ze moeten denken. (17 woorden)
7 retorische vraag
9 Tot slot (regel 67)
10 a verslag (van een interview)
b De schrijver wil de lezer informeren over childism. Dat doet zij door hoogleraar John Wall vragen te stellen.
Slide 22 - Tekstslide
Theorie drogredenen
H3 Lezen
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Video
Slide 25 - Video
onjuist oorzaak-gevolg
onjuist kenmerk/ eigenschap
overdrijven voor- of nadelen
vals dilemma
overhaaste generalisatie
verkeerde vergelijking
onjuiste autoriteit
persoonlijke aanval
ontduiken bewijslast
cirkelredenering
vertekenen standpunt
bespelen van publiek
verschuiven (ontduiken) van de bewijslast
Slide 26 - Tekstslide
Oefenen
Slide 27 - Tekstslide
De jury bij de turnwedstrijd had geen enkele fout gemaakt. Dat vond premier Rutte ook.
A
cirkelredenering
B
onjuist oorzaak-gevolg
C
overhaaste generalisatie
D
onjuiste autoriteit
Slide 28 - Quizvraag
Ieder weldenkend mens zal het ermee eens zijn dat Wilders een slechte politicus is.
A
bespelen van publiek
B
vertekenen van standpunt
C
persoonlijke aanval
D
onjuiste autoriteit
Slide 29 - Quizvraag
Ik heb dat niet gestolen, want ik ben geen dief.
A
onjuist oorzaak-gevolg
B
vals dilemma
C
ontduiken bewijslast
D
cirkelredenering
Slide 30 - Quizvraag
Ik vind dit een goed plan. Bent u het niet met mij eens? Kom dan eerst maar eens met argumenten!