P4_les7_LV_theorie_H3_argumentatieschema's/structuren

Lezen blok 3 (1)
havo 4
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lezen blok 3 (1)
havo 4

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Het doel van deze les:
- Je kunt onderscheid maken tussen standpunt en argument
- Je kunt onderscheid maken tussen objectieve en subjectieve argumenten.
- Je kunt argumentatieschema’s herkennen.



Slide 2 - Tekstslide

Planning deze les
  • theorie Lezen blok 3
  • Nakijken huiswerk
  • Aan de slag

Slide 3 - Tekstslide

Theorie vorig hoofdstuk (1)


Wat is het verschil tussen een betoog, een beschouwing en een uiteenzetting?

Slide 4 - Tekstslide

Theorie vorig hoofdstuk (2)

  • uiteenzetting: informatieve tekst (feiten -> objectief)
  • betoog: overtuigende tekst (schrijver ondersteunt zijn standpunt met argumenten)
  • beschouwing: opiniërende tekst (schrijver laat de lezer nadenken over een interpretatie/kwestie/verklaring/argument)

Slide 5 - Tekstslide

Theorie vorig hoofdstuk (3)


Wat is het verschil tussen feitelijke en waarderende argumenten?

Slide 6 - Tekstslide

Theorie vorig hoofdstuk (3)
Feitelijk: controleerbaar (hoeft niet waar te zijn!)

Waarderend: iets is goed/slecht/mooi/lelijk/waardevol/waardeloos

Slide 7 - Tekstslide

Theorie H3 (1)
  • Standpunt = uitspraak/bewering/stelling

  • Argument = waarom je iets vindt

  • Standpunt + argument = argumentatie

Slide 8 - Tekstslide

Standpunt
Argument 1
Argument 2
Uit onderzoek van California State University blijkt dat intensief gebruik van sociale media kan leiden tot een persoonlijkheidsstoornis.
Het lijkt me daarom een goed idee om minder tijd te besteden aan Facebook.
Bovendien zijn er leukere dingen in het leven dan selfies posten.

Slide 9 - Sleepvraag

Argumentatieschema's
Argumentatie = standpunt + argument(en)

Schema = verband tussen standpunt + argument(en)
--> wat voor soort argument(en) worden er gebruikt?

Slide 10 - Tekstslide

Argumentatieschema's
- feit/onderzoek
- ervaring
- gezag/autoriteit
- vergelijking
- voorbeeld
- nut/gewenst gevolg

- ongewenst gevolg
- veronderstelling/ vermoeden
- persoonlijke overtuiging/geloof
- emotie
- kenmerk/eigenschap
De lidstaten van de EU moeten effectief samenwerken (standpunt), omdat alle inwoners van Europa daar voordeel van ondervinden. (nuttig gevolg)
Ik denk dat hij zich niet betrokken voelt bij het voetbalteam (standpunt), want hij was gisteren niet op de training en volgende week kan hij niet meedoen met de wedstrijd (argumenten + voorbeelden).
Ik vrees dat de docenten op de basisschool geen loonsverhoging krijgen (standpunt), want de docenten op de middelbare school kregen het vorig jaar ook niet (argument + vergelijking).
Het is de hoogste tijd dat alle lonen van alle Nederlanders omhoog gaan (standpunt). Dat heeft de president van De Nederlansche Bank onlangs ook gezegd in een interview (argument + autoriteit).
Als ik op mijn scooter rijd, zet ik altijd mijn helm op, want voor een boete moet ik zeker acht uur werken. (controleerbaar feit)
Je kunt je kleding beter niet meer bij Shein bestellen (standpunt), want ik heb daar hele slechte ervaringen mee. (
Die film is prachtig. (standpunt) Ik voelde me net zelf de hoofdpersoon, die precies deed wat ik ook gedaan zou hebben. (emotie)
Je moet Philip geen geld lenen (standpunt), want hij is mij nog €100 schuldig. (ongewenst gevolg)
De kracht van de zon wordt steeds schadelijker voor de gezondheid (standpunt). In de komende tien jaar zal het aantal mensen met huidkanker dan ook sterk toenemen. (vermoeden)
Mensen moeten geen vlees van dieren eten (standpunt). Dieren zijn ook levende wezens, die net zo veel recht op een lang en gelukkig leven hebben als mensen (persoonlijke overtuiging). 
Volgens zijn arts heeft hij bloedarmoede (standpunt). Hij had namelijk allerlei symptomen die er op wijzen: last van vermoeidheid, duizeligheid en hoofdpijn (argumenten: kenmerken).

Slide 11 - Tekstslide

Het Nederlands verloedert, want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
argumentatie op basis van autoriteit/gezag
B
argumentatie op basis van vermoeden
C
argumentatie op basis van een vergelijking
D
argumentatie op basis van voorbeelden

Slide 12 - Quizvraag

Door veel te lezen vergroot je je tekstbegrip. Het is net zoiets als schrijven: dat leer je ook alleen goed door het vaak te doen.
A
Argumentatie op basis van vergelijking
B
Argumentatie op basis van autoriteit/gezag
C
Argumentatie op basis van een ongewenst gevolg
D
Argumentatie op basis van een voorbeeld

Slide 13 - Quizvraag

Ik geloof niet dat de VS en hun bondgenoten de strijd tegen IS alleen met bombardementen kunnen winnen. Dat zei die Amerikaanse generaal gisteren in het tv-programma Nieuwsuur.
A
Argumentatie op basis van feit/onderzoek
B
Argumentatie op basis van autoriteit/gezag
C
Argumentatie op basis van een vergelijking
D
Argumentatie op basis van een voorbeeld

Slide 14 - Quizvraag

De theorie van argumentatieschema's is voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Argumentatiestructuren (blokjesschema's)
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie
  3. Onderschikkende argumentatie
  4. Combinatie van schema's

Slide 16 - Tekstslide

Herhaling basisschema's
Enkelvoudige argumentatie
Nevenschikkende argumentatie
Onderschikkende argumentatie

Slide 17 - Sleepvraag

Enkelvoudig
Standpunt
Argument
want

Slide 18 - Tekstslide

Enkelvoudig
Ik vind Game of Thrones de beste serie aller tijden
ik vind de verhaallijnen origineel
want

Slide 19 - Tekstslide

Onderschikkend
Standpunt
Argument
Ondersteunend (sub)argument
want

Slide 20 - Tekstslide

Onderschikkend
Feyenoord zal nooit meer de Champions Legue winnen
Feyenoord zal nooit echte topspelers voor langere tijd in het team hebben
Daarvoor heeft Feyenoord gewoon te weinig geld
want
want

Slide 21 - Tekstslide

Nevenschikkend
Standpunt
Argument
Argument
Argument
en
en
want

Slide 22 - Tekstslide

Nevenschikkend
Iedereen zou moeten stoppen met roken
Roken kost heel veel geld
Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid
Meerokers kunnen last krijgen van de rook
en
en
want

Slide 23 - Tekstslide

Combinatie
Uitgebreide schema's

Slide 24 - Tekstslide

Volgens specialisten presteren leerlingen beter in een ouderwets onderwijssysteem
Ze luisteren beter naar de docenten in de klas dan in een digitale les.
Onderschikkende en nevenschikkende argumentatie 


Ze hebben de structuur van een reguliere schooldag nodig.
De docenten zien ook beter of de leerlingen opletten
want
want
want

Slide 25 - Tekstslide

De theorie van argumentatiestructuren is voor mij duidelijk.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Let op
Je hoeft niet alle blokjes te gebruiken

Slide 27 - Tekstslide

Onze stamkroeg is er met de nieuwe eigenaar niet op vooruitgegaan. De bediening is nu erg slecht. Ik heb laatst een half uur moeten wachten vóór ik kon bestellen.
Standpunt
Argument 1
Subargument 1
Argument 2
Subargument 2
De bediening is nu erg slecht.
Ik heb laatst een half uur moeten wachten vóór ik kon bestellen.
Onze stamkroeg is er met de nieuwe eigenaar niet op vooruitgegaan. 

Slide 28 - Sleepvraag

Je kunt beter met de trein gaan dan met de auto. Je hebt meer dan één glas bier op en er wordt veel gecontroleerd de laatste tijd.
Standpunt
Argument 1
Subargument 1
Argument 2
Subargument 2
Je kunt beter met de trein gaan dan met de auto.
Je hebt meer dan één glas bier op
Er wordt veel gecontroleerd de laatste tijd.

Slide 29 - Sleepvraag

Nakijken huiswerk 
H3 Lezen: opdr. 1 en 2

Slide 30 - Tekstslide

Lezen H3: opdr. 1
  • 1 Drie van de volgende: stelling, bewering, mening, opvatting, visie
  • 2 feit, bewijs
  • 3 a emotioneel argument
  •  b empirisch argument
  •  c voorbeeld
  •  d nut of gewenst gevolg
  •  e feitelijk argument
  •  f vergelijking

Slide 31 - Tekstslide

Lezen H3: opdr. 1
4 Bijvoorbeeld: emotioneel argument (gebaseerd op gevoel of intuïtie), moreel argument (gebaseerd op persoonlijke overtuiging). Ook een veronderstelling (die niet is gebaseerd op onderzoek) kan makkelijk in twijfel worden getrokken.
5 Bij nevenschikking zijn de argumenten gelijkwaardig; bij onderschikking wordt het hoofdargument ondersteund door een subargument.
6 Twee van de volgende punten:
 – De gegevens zijn gedateerd.
 – De gegevens kunnen niet worden getoetst / zijn niet controleerbaar.
 – De gegevens spreken elkaar tegen.
 – Er zijn te weinig gegevens (om een conclusie te trekken).

Slide 32 - Tekstslide

Lezen H3: opdr. 2
  1. aanleiding noemen 
  2. Bv: Het voelt niet goed dat we zo veel voedsel verspillen.
  3. vraagstelling – argumenten – weerlegging – conclusie – standpunt auteur
  4. a: Het is in het belang van het bedrijf dat verpakkingen die over de datum zijn snel weggegooid worden, zodat ze niet vergoed hoeven te worden.
    b: E
  5. a: B en D
    b: De schrijver vindt het onjuist dat morele waarden worden omgekeerd: dat is zijn persoonlijke overtuiging (D). Ook brengt hij de ervaringen van zijn kinderen naar voren (B). Deze sterken hem in zijn overtuiging.

Slide 33 - Tekstslide

Lezen H3: opdr. 2
  • 6 aanbeveling (advies)
  • 7 Nee, de auteur is geen expert op het gebied van voedsel(verspilling).
  • 8 Bijvoorbeeld: Voedselverspilling is een actueel probleem. Het artikel zal interessant zijn voor lezers die hierover willen nadenken

Slide 34 - Tekstslide

Aan de slag
H3 Lezen: maak opdr. 3 en 5

Slide 35 - Tekstslide