10. Schrijven: veelgemaakte fouten examen Schrijven 3F

EXAMENVOORBEREIDING SCHRIJVEN

VEELVOORKOMENDE SCHRIJFFOUTEN
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

EXAMENVOORBEREIDING SCHRIJVEN

VEELVOORKOMENDE SCHRIJFFOUTEN

Slide 1 - Tekstslide

FOUTEN DIE VEEL WORDEN GEMAAKT

  • leestekens / interpunctie: komma's, punten, hoofdletters
  • werkwoordspelling: d's en t's
  • woorden aan elkaar of los schrijven (samenstellingen)
  • sommige of sommigen; alle of allen
  • de verwijswoorden die, dat en wat

En waarom is 'dan doe ik nu deze tasje aan' tweemaal fout?

Slide 2 - Tekstslide

'Als je dat niet doet ben je al snel ongezellig'

Wat gaat hier fout? 

Of gaat het niet fout? 

Slide 3 - Tekstslide

UITLEG
'Als je dat niet doet ben je al snel ongezellig' is een samengestelde zin. Je kunt er een signaalwoord middenin zetten. 

Hak je de zin in tweeën, dan staat er:  
Zin één:    'Als je dat niet doet.'
Zin twee:  'ben je al snel ongezellig.' 

Ben je al snel ongezellig klopt niet in deze zin. 

OPLOSSING → Zet een komma tussen twee persoonsvormen.
De correcte zin is: 'Als je dat niet doet, ben je al snel ongezellig'. 

Slide 4 - Tekstslide

'Henk ging naar huis, en dus pakte hij een taxi.'


Wat gaat hier fout?

Of gaat het niet fout? 

Slide 5 - Tekstslide

UITLEG
'Henk ging naar huis, en dus pakte hij een taxi.'

Schrijf een komma vóór signaalwoorden, zoals: 
maar, omdat, doordat, want, tenzij, waardoor, daarom

Functie van de komma: het geeft een adempauze in de tekst aan.  
Met andere woorden: de zin is nog niet afgelopen. Er komt nog meer. 

[en] geeft van zichzelf al een pauze aan in de zin, dus zet je daar geen komma voor.

Slide 6 - Tekstslide

WERKWOORDSPELLING
'Jouw werk (veranderen) niet.'
Vul de juiste vorm in.

Slide 7 - Open vraag

'Flexibilisering heeft als gevolg dat je dezelfde functie houdt.'
A
Deze zin is goed (en waarom?)
B
Deze zin is fout (en waarom?)

Slide 8 - Quizvraag

UITLEG
'Flexibilisering heeft als gevolg dat je dezelfde functie houdt.'  Er staat [dat]. 
Dat betekent meer zinnen in één. 

Eerste zin: 'Flexibilisering heeft als gevolg' 
Onderwerp = Flexibilisering (dat is enkelvoud). 
Persoonsvorm = heeft (uiteraard ook enkelvoud) 

Tweede zin: 'Dat je dezelfde functie houdt'   
Onderwerp = je (dat is enkelvoud).
Persoonsvorm =  ik-vorm + t

Slide 9 - Tekstslide

'In het verleden verwoeste IS een aantal kunstwerken.'
A
goed (waarom dan)
B
fout (waarom dan)

Slide 10 - Quizvraag

UITLEG
'In het verleden verwoeste IS een aantal kunstwerken.'
Het onderwerp staat in het enkelvoud. De persoonsvorm staat in de vt.  
Het hele werkwoord = verwoesten → de stam = verwoest. 

Regel voor de vt: maak het werkwoord langer. 
Om te controleren: staat de laatste letter van de stam in 'eX-KoFSCHiP? 
→ ja = [t]; nee = [d]

De regel:  [verwoest] + te in het enkelvoud.    IS verwoestte de kunstwerken.
                   [verwoest] + ten in het meervoud. Jullie verwoestten dat klokje.  




Slide 11 - Tekstslide

Wij leven in een vrij land. Terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.
A
goed
B
fout

Slide 12 - Quizvraag

UITLEG
'Wij leven in een vrij land. Terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.'

Zie je het signaalwoord [terwijl]? Daar moet een komma vóór. 
Truc: je neemt een adempauze. Dat merk je als je de zin overleest. LEES DAAROM ALTIJD JE ZINNEN OVER.  

De correcte zin wordt dan: 
'Wij leven in een vrij land, terwijl we toch niet mogen zeggen wat we willen.'

Slide 13 - Tekstslide

De overheid besteedt teveel aandacht aan infrastructuur
A
goed
B
fout

Slide 14 - Quizvraag

UITLEG
Je schrijft teveel als het om een overschot gaat. 
Het teveel. Het overschot. Het is een zelfstandig naamwoord, er kan 'de' of 'het' voor. 

Je schrijft te veel als je ook te weinig kunt schrijven. 

De correcte zin: 
'De overheid besteedt te veel aandacht aan infrastructuur'
Dit betekent dat de overheid er superveel aandacht besteedt. 

Slide 15 - Tekstslide

Moet dit aan elkaar of los?
A
teveel tekort
B
te veel te kort

Slide 16 - Quizvraag

UITLEG
Teveel of te veel kan allebei, het ligt aan de context (de woorden eromheen). 
Teveel  (het teveel; het overschot) en te veel (meer dan veel; een hoeveelheid) hebben we net behandeld. 

Te kort gaat over lengte, bijvoorbeeld van een broek. 

Als er tekort aan wc-papier is, dan is er sprake van schaarste (het tekort; de schaarste.)  



Slide 17 - Tekstslide

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
reserveleger
B
reserve leger

Slide 18 - Quizvraag

UITLEG
Hoe ziet het woord dat je bedoelt eruit, als je het in het meervoud zet?  

Reserve leger wordt reservelegers, niet reserves legers. 


 



Slide 19 - Tekstslide

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
sollicitatiebrief
B
sollicitatie brief

Slide 20 - Quizvraag

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
praktijkervaring
B
praktijk ervaring

Slide 21 - Quizvraag

Moet dit woord aan elkaar of los?
A
hoveniersopleiding
B
hovenier opleiding

Slide 22 - Quizvraag

Is deze zin goed?

'Andere denken dat dit niet nodig is.'
(je doelt op andere mensen)
A
nee, het moet anderen zijn
B
ja, dit is goed

Slide 23 - Quizvraag

UITLEG
Gaat het over dingen, dan schrijf je een [e] aan het eind: 
De boeken die alle in de kast staan. Ik heb beide documenten ondertekend. 

Gaat het over mensen , dan gebruik je het woord met een [n] aan het eind. 
'Anderen denken dat dit niet nodig is.' 

NB
Noem je de mensen al in de zin, zoals 'de meeste studenten',  dan staat er al een [n] en dan hoef je het niet meer achter 'meeste' te plakken. 
Het staat ook wat raar: 'de meesten studenten'... en klinkt dat goed?

Slide 24 - Tekstslide


'De meeste studenten denken dat ze wel kunnen schrijven.'

A
nee, het moet meesten zijn
B
ja, dit is goed

Slide 25 - Quizvraag

VERWIJZEN / VERWIJSWOORDEN
Het meisje dat daar loopt
Mijn zusje .... om haar vriendje huilt
De jongen die naar haar kijkt
De tafel .... daar staat
Het bed dat twee meter breed is 
Een bed ... in het midden van de slaapkamer staat

Zie je een patroon? 
  • de-woorden krijgen 'die'
  • het-woorden krijgen 'dat'

Slide 26 - Tekstslide

Vul in 'dat' of 'die':
'Het gaat om snelheid ... je leert!'

Slide 27 - Open vraag

UITLEG

'Snelheid' is net als 'vriendelijkheid' een 'de'- woord. Je verwijst naar de-woorden met [die]

De vis die zwemt. 
De troela die daar loopt. 
De gezelligheid die iedereen kent. 

Slide 28 - Tekstslide

Vul het correcte verwijswoord in:

'Mijn zusje .... hard huilt.'

A
die
B
dat

Slide 29 - Quizvraag

UITLEG
Het verwijswoord [dat] gebruik je bij het-woorden: zelfstandige naamwoorden met [het] als lidwoord.   
Het meisje dat in de bus zit. 
Jouw zusje dat haar knie stoot.
Het paard dat uit de wei wordt gehaald.


Slide 30 - Tekstslide

'Het schema [...] voor je ligt.'
A
die
B
dat

Slide 31 - Quizvraag

'Er is een systeem nodig [...] eindelijk werkt.'
A
die
B
dat

Slide 32 - Quizvraag