Formuleren, paragraaf 4 (voorbeelden gebruiken)

Formuleren - 2 vwo
Aantrekkelijk formuleren
paragraaf 4 en 5
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Formuleren - 2 vwo
Aantrekkelijk formuleren
paragraaf 4 en 5

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen - aantrekkelijk formuleren

  • Je kunt voorbeelden gebruiken om een tekst aantrekkelijker te maken (paragraaf 4).
  • Je kunt woorden die bij elkaar horen, bij elkaar plaatsen (paragraaf 5).

Slide 2 - Tekstslide

Formuleren, paragraaf 4
Voorbeelden gebruiken

Slide 3 - Tekstslide

Waarom zou het belangrijk zijn om voorbeelden in een tekst te gebruiken?

Slide 4 - Open vraag

Noem drie signaalwoorden die je kunt gebruiken bij een voorbeeld.

Slide 5 - Woordweb

Voorbeelden gebruiken
  • Een tekst of presentatie wordt leuker en duidelijker als je zo nu en dan een voorbeeld gebruikt.

Je kunt met een voorbeeld:

  • een moeilijk woord uitleggen;
  • een situatie duidelijker maken.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeelden gebruiken
  • Als je in voorbeelden cijfers noemt, maak ze dan zo aansprekend mogelijk. 

Voorbeeld: 
  • 300.000 kinderen, dat is 1 op de 12. In elke klas zijn dat dus twee of drie kinderen.

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoorden
Je kunt een voorbeeld aankondigen met een signaalwoord: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, als, denk maar aan, een dubbele punt (:).

We gaan in Engeland veel leuke dingen doen, zoals slapen in een gastgezin en gezellig eten met vrienden

Slide 8 - Tekstslide

Vul onderstaande zin aan met een bijpassend signaalwoord + drie voorbeelden.
Als je op vliegvakantie gaat, kun je naar verschillende Europese landen ....

Slide 9 - Open vraag

Schrijf voorbeelden bij deze zin:

Tijdens de vakantie heeft Lot ontzettend leuke dingen gedaan.

Slide 10 - Open vraag

Formuleren - paragraaf 5
Bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort

Slide 11 - Tekstslide

Het formuleren van een zin
  • Als je een zin verkeerd formuleert, kan je soms verkeerd begrepen worden. Dat kan lastig zijn en soms ook vervelend.
  • Let goed op dat je de juiste woorden bij elkaar zet als je een zin formuleert.

  • Hierna een paar voorbeelden. Zien jullie welke zinnen beter geformuleerd zijn?

Slide 12 - Tekstslide

a. Merel geeft de fles aan de baby die zij uit de magnetron haalt.
b. Merel haalt de fles uit de magnetron en geeft deze aan de baby.
A
Zin a is beter
B
Ze zijn beide niet goed
C
Ze zijn beide goed
D
Zin b is beter

Slide 13 - Quizvraag

a. Mannen kiezen vaker dan vrouwen ijs als dessert.

b. Mannen kiezen vaker ijs dan vrouwen als dessert.
A
Ze zijn beide niet goed.
B
Zin a is beter.
C
Zin b is beter.
D
Ze zijn beide niet goed

Slide 14 - Quizvraag

Waarom?
Waarom is de ene zin beter dan de andere?

Filmpje


Slide 15 - Tekstslide

De theorie - 5 tips!
  1. Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
  2. Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar  en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
  3. Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
  4. Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
  5. Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.

Slide 16 - Tekstslide

We gaan kijken of jullie het snappen! Welke zin is beter en waarom?

1. Tim heeft een waakzame en een hele grote hond.

2. Tim heeft een waakzame hond die heel groot is.

Slide 17 - Open vraag

Welke zin is beter en waarom?
1. Mijn zus gaat binnenkort trouwen, maar ze heeft nog geen trouwjurk gekocht.
2. Mijn zus gaat binnenkort trouwen, hoewel ze nog geen trouwjurk gekocht heeft.

Slide 18 - Open vraag

Welke zin is beter en waarom?
1. Een patiënt kan wegens gebrek aan medicijnen veel zieker worden.
2. Een patiënt kan veel zieker worden wegens gebrek aan medicijnen.

Slide 19 - Open vraag

Aan de slag
  • Je gaat online maken: Formuleren, paragraaf 4 en 5
  • Klaar? Oefen voor de toets (theorie/opdrachten/oefentoets)

Slide 20 - Tekstslide

Hier heb ik nog extra uitleg over nodig:
Formuleren, p. 3 (voorbeelden gebruiken)
Formuleren, p. 4 (bij elkaar zetten wat bij elkaar hoort)
Formuleren, p.3 en p.4
Ik heb geen extra uitleg meer nodig

Slide 21 - Poll

Einde les! 
Je mag je tas inpakken. Vergeet je stoel niet aan te schuiven. 

Slide 22 - Tekstslide