bherh - k 3.6/3.7

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel
- log alvast in op Lesson Up


timer
1:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hallo allemaal
- Berg je telefoon op in de tas en ga op je plaats zitten
- Ipad en leesboek op tafel
- log alvast in op Lesson Up


timer
1:00

Slide 1 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

HW checken

Als het goed is heb je deze in je ebook (leermiddelen Nederlands) gemaakt, zo niet dan leg je de opdrachten in je schrift open op je tafel voor controle.


timer
3:00

Slide 3 - Tekstslide

2.5: grammatica
korte terugblik
Noem het wwg in de volgende zinnen: 

Ik ga dit jaar op vakantie. 
Ik ben afgelopen jaar naar Frankrijk geweest. 
Ik zal je snel een brief schrijven. 

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen 
ik kan: 
- de zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen;
- de lidwoorden in een zin benoemen.
B: herhalen
K: §3.6/3/7; grammatica

Slide 5 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Van welke woorden in de zinnen kunnen mv of een verkleining van maken?

BV: Ik haalde de trein net op tijd .                                     Treinen of treintje

Mijn vader is gek op dit spel .
In de kersenboom hing één rijpe kers .
Elke dag krijg ik een bloem van hem .
Hij stuurde mij een prachtige liefdesbrief 

Slide 6 - Tekstslide

Woorden voor mensen, dieren en dingen noem je zelfstandige naamwoorden.

Wie kan er voorbeelden van woorden noemen voor mensen, voor dieren, dingen?

Ook woorden voor dingen die je niet kunt zien zijn znw: geloof, vertrouwen, hoop.

Voor een zelfstandig naamwoord kun je altijd de, het of een zetten.
Een zelfstandig naamwoord kan enkelvoud, meervoud, een verkleinwoord enkelvoud/ meervoud zijn. Bij twijfel even checken of je er mv of een verkleining van kun maken. 

Ook namen zijn zelfstandig naamwoorden: namen van mensen en dieren, maar ook namen van maanden, straten, plaatsen, rivieren en landen.


Slide 7 - Tekstslide

Welke zinnen zijn waar?


meerdere antwoorden

A
Je kunt van een zelfstandig naamwoord in het meervoud (meestal) enkelvoud maken.
B
Een zelfstandig naamwoord zegt iets over een mens, dier of ding.
C
Voor een zelfstandig naamwoord kun je altijd 'de', 'het' of 'een' zetten.
D
Je kunt van een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud (meestal) meervoud maken.

Slide 8 - Quizvraag

Welke zinnen zijn waar?
meerdere antwoorden

A
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding.
B
Namen zijn zelfstandige naamwoorden.
C
Een zelfstandig naamwoord is altijd een woord voor iets dat je kunt zien.
D
Je kunt van een zelfstandig naamwoord (meestal) een verkleinwoord maken.

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn de znw in de volgende zin?
Ik ga op de fiets naar school.

Slide 10 - Open vraag


Slide 11 - Open vraag

Wel of geen zelfstandig naamwoord?

zon
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quizvraag

Wel of geen zelfstandig naamwoord?

lezen
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Wel of geen zelfstandig naamwoord?

sneeuwen
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quizvraag

Wel of geen zelfstandig naamwoord?

sneeuwpop
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Wel of geen zelfstandig naamwoord?

Veendammer
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

Wel of geen zelfstandig naamwoord?

uit
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Wel of geen zelfstandig naamwoord?

blauwe
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord
appel
hoeveel
hond
maar
tachtig
Jeroen
examen
Corona
vaccineren
inenting

Slide 19 - Sleepvraag

Lidwoorden
Voor elk zelfstandig naamwoord kan een lidwoord (lw) staan. Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.
Bij zelfstandige naamwoorden;
-  in het meervoud komt er altijd de voor te staan. 
- bij verkleinwoorden komt er altijd het voor te staan. 

Verder zijn er voor de of het geen regels. Je moet dus onthouden of er de of het voor komt. Als je het niet weet, zoek het dan op in het woordenboek.
Bij het moet je opletten. Als er geen zelfstandig naamwoord achter staat dat erbij hoort, dan is het geen lidwoord!

Slide 20 - Tekstslide

Benoem de lidwoorden
Je hebt drie flessen waarin een heel vieze geur zit .
De stank is onverdraaglijk .
Je hebt twee kurken om het smerige luchtje te stoppen .
Hoe krijg je dat voor elkaar door alleen gebruik te maken van de twee kurken en niets anders ?
Kun jij het probleem oplossen ?


Slide 21 - Tekstslide

Maak een met het als lidwoord.
Bv. Ik werk in het circus.

Slide 22 - Open vraag

Maak een zin met het waarbij het geen lidwoord is.
bv. Ik hoop dat je het begrijpt.

Slide 23 - Open vraag

Aan het werk
b: blok 3, spelling, §3.8, opdracht 18
k: blok 3, grammatica, §3.6 - 3.7, opdracht 16, 17, 18, 19.1

toelichting nodig?


klaar? woorden oefen op studygo of lezen in je leesboek

in je ebook

Slide 24 - Tekstslide


Afsluiting les 

Ik kan: 
- de zelfstandige naamwoorden en lidwoorden in een zin benoemen;


Dit kan ik goed
Dit moet ik nog oefenen
Ik kan dit nog niet

Slide 25 - Poll

Huiswerk
b: blok 3, spelling, §3.8, opdracht 18
k: blok 3, grammatica, §3.6 - 3.7, opdracht 16, 17, 18, 19.1

let op: over 2 weken SO grammatica

Slide 26 - Tekstslide