Taalverzorging klas 3

Dinsdag 23 april
We starten met een korte terugblik en daarna nieuwe uitleg.
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag 23 april
We starten met een korte terugblik en daarna nieuwe uitleg.

Slide 1 - Tekstslide

Even herhalen: Welke woordsoort hoort bij ''meisje''?
A
znw
B
lw
C
bnw
D
vz

Slide 2 - Quizvraag

Even herhalen: Welke woordsoort hoort bij ''de''?
A
znw
B
lw
C
bnw
D
vz

Slide 3 - Quizvraag

Even herhalen: Welke woordsoort hoort bij ''van''?
A
znw
B
lw
C
bnw
D
vz

Slide 4 - Quizvraag

Even herhalen: Welke woordsoort hoort bij ''grote''?
A
znw
B
lw
C
bnw
D
vz

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een sterk en een zwak werkwoord?

Slide 6 - Open vraag

Sterk werkwoord
Zwak werkwoord
Rennen
Lezen
Leven
Bakken
Branden
Glijden
Blazen
Durven

Slide 7 - Sleepvraag

Nieuwe uitleg: 3 werkwoordsvormen
Een werkwoord kan voor komen in de volgende vormen: 
- een persoonsvorm 
- een voltooid deelwoord
- een heel werkwoord (infinitief)

Handig om te onthouden: staat er één werkwoord in de zin? Dit is altijd de persoonsvorm!

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm
Een persoonsvorm is het werkwoord in de zin dat zich aanpast aan het onderwerp (persoon/dier/ding die het doet). 
Je vindt de pv op drie manieren: 
1. Maak de zin vragend > de pv zal vooraan staan 
2. Zet de zin in een andere tijd (tijdproef) > de pv verandert mee van tijd 
3. Verander het onderwerp van getal (getalsproef) (ev-mv of mv-ev) > de pv verandert mee van tijd

Slide 9 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin: Hij wandelde op een snel tempo.

Slide 10 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin: Het meisje voetbalt al haar hele leven.

Slide 11 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin: Marly en Meike gingen samen zwemmen.

Slide 12 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin: Mijn moeder wil graag een taart eten.

Slide 13 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in de zin: Waarom heb jij alle koekjes opgegeten?

Slide 14 - Open vraag

Voltooid deelwoord en hele werkwoord
Voltooid deelwoord: gebruik je om te vertellen wat er al gebeurd is. 
Hele werkwoord: een werkwoord in zijn geheel, zonder dat het vervoegd is in bijv. een persoonsvorm of voltooid deelwoord. 
Voorbeeld: 
Ik ben (pv) aan het huilen (hele ww) (tegenwoordige tijd)
Ik heb (pv) gehuild (vdw) (voltooide tijd, het is al gebeurd)

Slide 15 - Tekstslide

Geef van het werkwoord tussen haakjes aan in welke vorm deze staat. Hij [bewijst] dat.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 16 - Quizvraag

Geef van het werkwoord tussen haakjes aan in welke vorm deze staat. Wij zijn samen naar school [gelopen].
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 17 - Quizvraag

Geef van het werkwoord tussen haakjes aan in welke vorm deze staat. Sanne [heeft] hard aan school gewerkt.
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 18 - Quizvraag

Geef van het werkwoord tussen haakjes aan in welke vorm deze staat. Wij gaan samen [basketballen].
A
persoonsvorm
B
hele werkwoord
C
voltooid deelwoord

Slide 19 - Quizvraag

Exit-ticket
In hoeverre heb je de lesdoelen behaald? 

Slide 20 - Tekstslide

Op welke drie manieren vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 21 - Open vraag

Een sterk werkwoord verandert van klank.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Het werkwoord 'werken' is een voorbeeld van een sterk werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn:

Slide 24 - Woordweb

Als er 1 werkwoord in een zin staat, is dit altijd de persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag