1-1 Van kredietcrisis naar recessie

Leerdoelen
  • Wat is een economische crisis? 
  • Hoe ontstaat een crisis? 
  • Hoe los je het weer op? 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
  • Wat is een economische crisis? 
  • Hoe ontstaat een crisis? 
  • Hoe los je het weer op? 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Klassieke economen: Adam Smith
Vraag en aanbod komen in evenwicht door de 'onzichtbare hand' van de vrije markteconomie. Is er minder vraag, dan 
dalen de lonen en de prijzen en dan stijgt de verkoop. 

Wet van Say: elk aanbod, creëert zijn eigen vraag. Oftewel: alles wat je maakt, wordt verkocht. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Wat bleek niet te kloppen aan de theorie van Adam Smith?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Alles wat je maakt, wordt verkocht
B
Lonen laten zakken zorgt voor herstel
C
De onzichtbare hand doet zijn werk

Slide 5 - Quizvraag

Oorzaken crisis
  • Boeren konden hun productie niet kwijt
  • Boeren konden leningen niet betalen, banken gingen failliet
  • Reel inkomen daalde, hierdoor daalde vraag naar industriële producten
  • Bedrijven maakte minder winst, beurs crashte door kuddegedrag
  • Veel mensen en bedrijven hadden met geleend geld belegd, ivm hefboomwerking, door de crash schulden niet terugbetalen
  • Nog meer faillisementen, internationale betalingscrisis

Slide 6 - Tekstslide

Probleem!
De productie van de boeren en de fabrieken werden niet verkocht. 
Door gebrek aan vertrouwen en kuddegedrag versterkte de crisis. 
Geen automatisch herstel door de onzichtbare hand. 

Wat nu? 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Keynes: conjunctuur

Slide 9 - Tekstslide

Keynesianen vs. de klassieken
Klassieken
Keynes
Gaat uit van aanbod: al het aanbod wordt verkocht. Productie varieert. 
Gaat uit van de vraag:  effectieve vraag fluctueert: onderbesteding en overbesteding. Productie is constant. 
Loon is kostenpost
Loon zorgt voor bestedingen 
De onzichtbare hand van de markt zorgt vanzelf voor nieuw evenwicht. 
Conjunctuurbewegingen zorgen voor nieuw evenwicht. Anti-cyclisch beleid nodig. 

Slide 10 - Tekstslide

Keynes: anticyclisch begrotingsbeleid
Het conjunctuurbeleid van de overheid is erop gericht de conjunctuurgolven af te zwakken.

Tijdens laagconjunctuur: gas geven, economie stimuleren
Tijdens hoogconjunctuur: op de rem trappen, economie afremmen

Slide 11 - Tekstslide

Over- & onderbesteding

hoog conjunctuur: overbesteding

De prijzen gaan stijgen (inflatie), lage conjuncturele werkloosheid laag. 


laag conjunctuur: onderbesteding

De prijzen dalen (deflatie) en hoge conjuncturele werkloosheid. 


evenwicht

Geen conjuncturele werkloosheid. Geen inflatie. 



Slide 12 - Tekstslide

oplossing: The New Deal
The New Deal van Franklin D. Roosevelt

Bouwen van bruggen, wegen, etc

Slide 13 - Tekstslide

1973 - 1e oliecrisis: stagnatie

Slide 14 - Tekstslide

1973 - 1980
Anti-cyclische economische politiek:
stijging overheidsuitgaven van 33 naar 42%
gevolg: enorme overheidsschulden

Keynes werkte niet: de recessie duurde voort

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

1980 - 1992: Monetarisme

  • Monetaire beleid: minder geld in omloop door verhoging rente stand, daardoor verlaging inflatie
  • Minder overheidsuitgaven: veel bezuinigingen
  • Minder belastingen
  • Zo min mogelijk regels: maximaal kapitalisme
  • Voorbeelden: Reagonomics, Thatcherisme en Pinochet

Slide 17 - Tekstslide

1991 - 2007
  • in de jaren 80 zo min mogelijk regels
  • rentes  dalen van ongeveer 10% naar 4% 
  • sparen levert weinig op, veel mensen gaan beleggen
  • huizen prijzen stijgen enorm
banken gaan steeds meer geld uitlenen in de jacht op grote winsten

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Video

2008 - 2012
Diepe financiële crisis
Keynes is back: anti cyclisch beleid tot en met 2010
Na 2010 pro cyclisch beleid om het overheidstekort niet te groot te laten worden
Van 2012 - 2020 herstel economie
tot Corona.......

Slide 21 - Tekstslide

Verkeersvergelijking Fisher
M * V = P * T
M = maatschappelijke geldhoeveelheid
V = velocity: omloopsnelheid geld
P = prijsniveau
T = aantal transacties
M steeg, V daalde. Wat als de V en T gaan stijgen?  Dan moet de P gaan stijgen, dan zal de rente stijgen en wat gebeurt er dan? 


Slide 22 - Tekstslide

wat gebeurt er bij een laag conjunctuur?
consumenten en bedrijven:
A
investeren meer
B
stellen aankopen uit
C
investeringen blijven gelijk
D
gaan failliet

Slide 23 - Quizvraag

De overheid voert de prestatiebonus in voor haar personeel, terwijl de inkomsten tegengevallen vanwege de conjunctuur.
A
Deze maatregel heeft een procyclisch effect
B
Deze maatregel heeft een anticyclisch effect
C
Deze maatregel heeft geen effect op de conjunctuur

Slide 24 - Quizvraag

Twee beweringen over de conjunctuur.
I. Bij onderbesteding is er meer inflatie.
II. Bij overbesteding is er conjuncturele werkloosheid.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 25 - Quizvraag

Hoe zou je laag conjunctuur ook kunnen noemen?
A
Economische crisis
B
Recessie
C
Dipje

Slide 26 - Quizvraag

Zorgt een slechte conjunctuur voor tijdelijke of structurele werkeloosheid?
A
Tijdelijk
B
Structurele

Slide 27 - Quizvraag

Welke maatregel of maatregelen van de overheid passen bij een Keynesiaans beleid in een laagconjunctuur?


A
de belastingen verhogen.
B
de subsidies aan bedrijven verhogen.
C
haar bestedingen verhogen.
D
de rente verhogen.

Slide 28 - Quizvraag

Hoe kan volgens klassiek economen de overheid de productiecapaciteit en dus het BBP verhogen?
A
Beter onderwijs
B
Goede infrastructuur
C
Beroepsbevolking laten groeien
D
A, B en C

Slide 29 - Quizvraag

De volgende schematische weergave
"Lonen ↑↑ → Prijzen ↑↑ → Internationale concurrentiepositie ↓↓ → Export ↓↓ → Productie ↓↓ → Werkgelegenheid ↓↓" is een redenering van een klassieke econoom.

A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

De theorie van Klassieken verklaart het ontstaan van ...I... werkloosheid, waarbij de hoogte van de lonen een rol speelt.
In deze theorie wordt vooral gekeken naar het ...II .... van het loon.


A
I = conjuncturele, II = kostenaspect
B
I = conjuncturele, II = koopkrachtaspect
C
I = structurele, II = kostenaspect
D
I = structurele, II = koopkrachtaspect

Slide 31 - Quizvraag

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn; klassieke modellen hebben betrekking op de lange termijn
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Welk oorzaak-gevolgschema geeft het best de redenering van Keynes weer?
A
loondaling, productie daalt, bestedingen dalen , vraag naar arbeid daalt
B
loondaling, productie stijgt, concurrentie positie verbetert, vraag naar arbeid stijgt
C
loondaling, concurrentie positie verbetert, productie stijgt, vraag naar arbeid stijgt
D
loondaling, bestedingen dalen , productie daalt, vraag naar arbeid daalt

Slide 33 - Quizvraag

Twee beweringen.
I. Volgens Keynes zijn gedurende een laagconjunctuur door marktwerking de lonen en prijzen niet star.
II. Volgens de Klassieken zal tijdens een laagconjunctuur stimulering van de vraag de productie op lange termijn verhogen.



A
Beide zijn goed
B
I is goed en II is fout
C
I is fout en II is goed
D
Beide zijn fout

Slide 34 - Quizvraag

Bij onderbesteding is de effectieve vraag is kleiner dan de productiecapaciteit.
A
juist
B
onjuist

Slide 35 - Quizvraag

Een lage rente zorgt voor minder effectieve vraag
A
juist
B
onjuist

Slide 36 - Quizvraag