Herhaling onderwerp- versie 2

Les 2 - zinsdelen 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Les 2 - zinsdelen 

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les:
We oefenen met de woordsoorten die we al kennen:
groep 5 & 6: 
lidwoorden 
zelfstandig naamwoorden 
werkwoorden 
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
Doel van de herhalingsles 
We oefenen met het benoemen van het onderwerp.

Slide 2 - Tekstslide

Onderwerp
Het onderwerp vind je door jezelf af te vragen:
Wie/wat doet er iets? 
Bijvoorbeeld: De kippen lopen op straat.
De kippen doen iets. 
De kippen = onderwerp. 

Slide 3 - Tekstslide

De juf stelt de eerste vraag aan de kinderen.

Slide 4 - Open vraag

Ik loop samen met mijn moeder door de stad om kleren te kopen.

Slide 5 - Open vraag

In de tuin zit een dwerg.

Slide 6 - Open vraag

Op zijn verjaardag krijgt Jasper een nieuwe fiets cadeau.

Slide 7 - Open vraag

De ouders van Kim gaan morgen op vakantie.

Slide 8 - Open vraag

Mijn katten zijn heel lief.

Slide 9 - Open vraag

Alle dieren uit de dierentuin mogen weer naar buiten.

Slide 10 - Open vraag

Over hoeveel dagen vieren wij in Nederland Pasen?

Slide 11 - Open vraag

Mijn vader, moeder, broertje en ik gaan op vakantie naar Spanje.

Slide 12 - Open vraag


Het is heel koud buiten.

Slide 13 - Open vraag


De auto's razen langs.

Slide 14 - Open vraag


Jij hebt thuis een grote hond.

Slide 15 - Open vraag

Dus hoe bepaal je het onderwerp in een zin?

Slide 16 - Open vraag

Vliegt de duif over het dak?
Almere ligt in de provincie Flevoland.



onderwerp
persoonsvorm
ligt
Almere
vliegt
De duif

Slide 17 - Sleepvraag

Amy gaat elke maandag naar muziekles.
De kinderen ............ elke maandag naar muziekles.
Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 18 - Open vraag

Ik ben een beetje verkouden.
Wij .......... een beetje verkouden.
Wat moet er op de puntjes staan?

Slide 19 - Open vraag

Het gezegde 

Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin, dus ook de persoonsvorm.

Ik heb lekker gegeten met mijn moeder.





Slide 20 - Tekstslide

Wat is het gezegde in de volgende zin:
Ik ben naar school gelopen.
A
Ik
B
ben gelopen
C
naar school

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het gezegde in deze zin:
Groep 5 heeft de les al gemaakt.
A
Groep 5
B
heeft gemaakt
C
de les

Slide 22 - Quizvraag

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
Die aardige jongen
heeft
een bos bloemen
aan het meisje
gegeven.

Slide 23 - Sleepvraag

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De scheidsrechter
heeft
een rode kaart
aan onze trainer
gegeven.

Slide 24 - Sleepvraag

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De meester
heeft
ons
lekkere taart
gegeven.

Slide 25 - Sleepvraag

Persoonsvorm
Onderwerp
Gezegde
De dokter
heeft
aan de patiënt
pillen
gegeven.

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is de persoonsvorm en het gezegde van de zin?

Het onverwachte ongeluk was goed afgelopen.
A
Was
B
Afgelopen
C
Was afgelopen
D
was goed afgelopen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van de zin?

De appels liggen in de fruitmand naast de bananen.
A
De bananen
B
de appels en de bananen
C
in de fruitmand naast de bananen
D
de appels

Slide 28 - Quizvraag

Leg uit hoe je het onderwerp in een zin kan vinden.

Slide 29 - Open vraag

Leg uit het gezegde uit.

Slide 30 - Open vraag

Je bent klaar!!!!
Dat was de les ! 

Slide 31 - Tekstslide