Opdracht: 10 minuten in stilte
Bestudeer de werkwoorden ALLER en FAIRE op page 174.
Doe wat jou helpt om ze in je hoofd te krijgen (FN én NF) (overschrijven, bedekken, opzeggen, kaartjes maken, husselen)
Doel:
1. je kunt ze vertalen, FN én NF, als los woord
2. je kunt de juiste vorm kiezen bij een persoon (je, tu, il, vous...)
2. En je kunt de juiste vorm invoegen in een zin.