Koppelwerkwoord
1 / 29
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Leg uit wat een zelfstandig werkwoord aangeeft.
Slide 3 - Open vraag
Leg uit wat de functie is van een hulpwerkwoord.
Slide 4 - Open vraag
Benoem het (de) werkwoord(en) in de volgende zin:
Jip geeft vanavond de planten water.
Jip geeft vanavond de planten water.
A
Jip
B
geeft planten
C
geeft
D
water
Slide 5 - Quizvraag
Benoem het onderwerp van de zin:
Jip geeft vanavond de planten water.
Jip geeft vanavond de planten water.
A
vanavond
B
Jip
C
planten
D
water
Slide 6 - Quizvraag
Geef aan wat het onderwerp van de zin DOET:
Jip geeft vanavond de planten water.
Jip geeft vanavond de planten water.
Slide 7 - Open vraag
Geef aan wat het onderwerp van de zin DOET:
(m.a.w. wat is de handeling?)
Katja schijnt met de zaklamp.
(m.a.w. wat is de handeling?)
Katja schijnt met de zaklamp.
Slide 8 - Open vraag
Geef aan wat het onderwerp van de zin DOET:
(m.a.w. wat is de handeling?)
Vanavond moet Ajax tegen Barcelona voetballen.
(m.a.w. wat is de handeling?)
Vanavond moet Ajax tegen Barcelona voetballen.
Slide 9 - Open vraag
Geef aan wat het onderwerp van de zin DOET:
(m.a.w. wat is de handeling?)
Vorige week heeft de docent de toets nagekeken.
(m.a.w. wat is de handeling?)
Vorige week heeft de docent de toets nagekeken.
Slide 10 - Open vraag
Staat er een handeling in de volgende zin?
De hond blijft de hele tijd in z'n mand liggen
De hond blijft de hele tijd in z'n mand liggen
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quizvraag
Staat er een handeling in de volgende zin?
De hond blijft de rest van z'n leven kreupel.
De hond blijft de rest van z'n leven kreupel.
A
Ja
B
nee
Slide 12 - Quizvraag
Staat er een handeling in de volgende zin?
De leerlingen waren erg moe.
De leerlingen waren erg moe.
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quizvraag
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
DOE-zin of ZIJN-zin?
De eenden blijven lang in de vijver zwemmen
De eenden blijven lang in de vijver zwemmen
A
DOE-zin
B
ZIJN-zin
Slide 18 - Quizvraag
DOE-zin of ZIJN-zin?
De eenden blijven op hun plek in het park.
De eenden blijven op hun plek in het park.
A
DOE-zin
B
ZIJN-zin
Slide 19 - Quizvraag
DOE-zin of ZIJN-zin?
De eenden blijven hongerig.
De eenden blijven hongerig.
A
DOE-zin
B
ZIJN-zin
Slide 20 - Quizvraag
Hij lijkt een hele lieve jongen.
lijkt = KWW?
lijkt = KWW?
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quizvraag
De zon schijnt de hele dag!
schijnt = KWW?
schijnt = KWW?
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quizvraag
De agent wordt hard geslagen.
wordt = KWW?
wordt = KWW?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quizvraag
De oude vrouw BLIJKT erg ziek te zijn.
Wat is BLIJKT voor woordsoort?
Wat is BLIJKT voor woordsoort?
A
HWW
B
KWW
Slide 24 - Quizvraag
Hij is eindelijk verstandig geworden.
Welk woord is KWW?
Welk woord is KWW?
A
is
B
eindelijk
C
verstandig
D
geworden
Slide 25 - Quizvraag
Bedenk nu zelf een zin met een KWW erin.
Slide 26 - Open vraag
In hoeverre ken je nu het verschil tussen een DOE-zin en een ZIJN-zin?
😒🙁😐🙂😃
Slide 27 - Poll
In hoeverre ken je nu het verschil tussen een HWW en een KWW?
😒🙁😐🙂😃
Slide 28 - Poll
In hoeverre kun je een HWW en een KWW herkennen in een zin?
😒🙁😐🙂😃
