Taal les herhaling

Welkom!
Ga zitten op je plek.
Startopdracht: lees uit je leesboek.
- Nieuw Nederlands boek
- Schrift en pen
timer
10:00
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Ga zitten op je plek.
Startopdracht: lees uit je leesboek.
- Nieuw Nederlands boek
- Schrift en pen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
1. Mededelingen
2. Lesdoelen
3. Herhalen paragrafen taal
4. Aan de slag
5. Huiswerk en evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Mededelingen
Zijn er dingen die ik moet weten?

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoel
1. Ik kan mij voorbereiden op de (deel)toets die ik volgende week heb over taal.

Slide 4 - Tekstslide

1
1. Ik kan uitleggen wat tweedetaalverwerving is en wat er lastig kan zijn aan het leren van Nederlands als tweede taal.

Slide 5 - Tekstslide

Begrippen
NT2 = Nederlands als tweede taal
Tweedetaalverwerving = het leren van een tweede taal

Slide 6 - Tekstslide

een fout met de klank
een fout met de klemtoon
een fout met leenwoorden
een fout met de woordvolgorde

Slide 7 - Tekstslide

3 Lees zin a tot en met e. Wat is het probleem waardoor het Nederlands bij deze mensen fout gaat? Kies uit: gebruik van ‘het’ en ‘er’ – klank – klemtoon – lidwoorden.

a Juan, een Spaanse jongen, spreekt ‘vuur’ steeds verkeerd uit.
b De Franse buurman noemt een AARDappel steeds aardapPEL.
c Een meisje bestelt op het terras ‘het ranja’.
d ‘Ik ga niet heen!’, roept het meisje als ze naar de tandarts moet.



Slide 8 - Tekstslide

2
1. Ik weet hoe een spreker een tekst krachtiger kan maken.
2. Ik kan overdrijving en drieslag herkennen en gebruiken.

Slide 9 - Tekstslide

Begrippen
Stijl = manier van schrijven
Overdrijving = in een tekst iets extra laten opvallen door het groter, mooier of erger te maken.
Drieslag = drie dingen achter elkaar opnoemen in een tekst om ze meer te laten opvallen.

Slide 10 - Tekstslide

Geloof, hoop en liefde. 
Ik kwam, zag en overwon. 
Vrijheid, gelijkheid en broederschap. 
De drieslag wordt sinds mensenheugenis ingezet om informatie overtuigend op te sommen.

Slide 11 - Tekstslide

7 Noteer een drieslag of een zin met overdrijving voor een reclamefolder voor de opening van een nieuwe kledingwinkel in jouw woonplaats.

Slide 12 - Tekstslide

3
1. Ik kan uitleggen hoe taal verandert. 

Slide 13 - Tekstslide

Begrippen
Jongerentaal = taal van jongeren die afwijkt van de standaardtaal. 

Slide 14 - Tekstslide

afleiding
leenwoord
samenstelling

Slide 15 - Tekstslide

Maak een nieuw woord met twee van deze woorden: drijf, fiets, glas, golf, hout, party, schelp, steen, tuin, wokkel, zand, zee. Je maakt het nieuwe woord door gebruik te maken van een afleiding of samenstelling. Leg ook uit wat je nieuwe woord betekent.

Slide 16 - Tekstslide

4
1. Ik weet hoe een woord met een voor- of achtervoegsel wordt gevormd.

Slide 17 - Tekstslide

Begrippen
Voorvoegsel = stukje dat vóór een woord wordt geplakt om een nieuw woord te vormen
Achtervoegsel = stukje dat voor een woord wordt geplakt om een nieuw woord te vormen

Slide 18 - Tekstslide

1 Leg in je eigen woorden uit wat een voorvoegsel en achtervoegsel is.

Slide 19 - Tekstslide

5
1. Ik kan werken met het woordenboek. 

Slide 20 - Tekstslide

Begrippen
Van Dale = beste en meest gebruikte woordenboek Nederlands

Slide 21 - Tekstslide

6 Wat is de betekenis van het woord ‘passen’ in deze zin?

‘Waarom passen we niet wat meer naar elkaar? Dan hadden we vast wel gescoord!’
A de goede maat of afmeting hebben, aansluiten
B een bal spelen naar een teamgenoot
C het aantrekken van een kledingstuk en kijken of de maat goed is



Slide 22 - Tekstslide

6
1. Ik weet wat thematische uitdrukkingen zijn. 

Slide 23 - Tekstslide

Begrippen
Uitdrukking = vast groepje woorden dat een figuurlijke betekenis heeft
Thematisch = wat gaat over een bepaald thema (onderwerp)

Slide 24 - Tekstslide

figuurlijk taalgebruik.
letterlijk taalgebruik.

Slide 25 - Tekstslide

5 ‘Mijn broertje Berat werd wagenziek in de auto, zijn gezicht werd helemaal groen!’ Is deze zin letterlijk of figuurlijk bedoeld? Leg je antwoord uit.

Slide 26 - Tekstslide

Neem de opdrachten door
Neem de opdrachten door en maak een samenvatting van de stof. 
timer
20:00

Slide 27 - Tekstslide

Evaluatie
Wat ging er goed deze les?
Wat kan er de volgende keer beter?
Heb ik nog vragen?

Slide 28 - Tekstslide