Voorbereiding toets

Voorbereiding toets
timer
14:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voorbereiding toets
timer
14:00

Slide 1 - Tekstslide

  • De taal waarin je hebt leren spreken vanaf je geboorte.
  • Deze taal heb je zeer waarschijnlijk op een natuurlijke manier geleerd.
Moedertaal

Slide 2 - Tekstslide

  • Niet iedereen leert het Nederlands vanaf de geboorte.
  • Dit is niet makkelijk, omdat de Nederlandse taal veel
    uitzonderingen en onduidelijkheden heeft.
Tweedetaalverwerving

Slide 3 - Tekstslide

Morfologie
= de studie naar de bouw van woorden

woordvorming= manier waarop we woorden maken

Bij een samenstelling combineer je twee woorden die ieder op zich ook weer uit meer woorden kunnen bestaan
bijv: deurbel-> deur + bel

bij een afleiding-> voeg voor- of achtervoegsel toe

Slide 4 - Tekstslide

Morfeem
Morfeem = het kleinste betekenisdragende deel van een woord
Door het toevoegen van morfemen, verandert de betekenis van het woord.

talentjes -> talent  +  je  +  s
talent=gave
je= kleine versie van het ZN (talent in dit geval)
s= meervoud van het ZN (talent in dit geval)

Slide 5 - Tekstslide

Theorie 
Veel woorden kun je verdelen in stukjes: morfemen

Talentjes kun je splitsen in:
talent: gave
je: verkleinwoord
s: meervoud van het zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Woordenboek
  • Tijdens het examen mag je een papieren woordenboek gebruiken. 
  • De woorden in het woordenboek noem je grondwoorden
  • De woorden staan op alfabetische volgorde.

Slide 7 - Tekstslide

Woorden vormen met morfemen
Morfeem +
- voorvoegsel (ver-, ont-, ex-)
je krijgt dan een afleiding (het is afgeleid van een morfeem)

- achtervoegsel (-ing, -lijk, 
je krijgt dan een afleiding (het is afgeleid van een morfeem)

Slide 8 - Tekstslide

In het woordenboek vind je alles over spelling
1. onderstreping bij acteren= klemtoon
2. ~ =synoniem
3. bn= woordsoort>bijvoeglijk naamwoord

Slide 9 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken voor...
1. Moeilijke Nederlandse woorden: verrukkelijke, peper-en-zoutstel.

Slide 10 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken voor...
2. Woorden uit andere talen: bavarois, accuraat, downloaden.

Slide 11 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken voor...
3. Woorden met een hoofdletter (of juist niet): Pasen, kerst, april.

Slide 12 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken voor...
4. Werkwoordsvormen: slibben, slibde, geslibd.

Slide 13 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken voor...
5. Meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden: porie-poriën, ruzie-ruzies.

Slide 14 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken voor...
6.Trappen van vergelijking: chic-chiquer-chicst.

Slide 15 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken voor...
7. Verkleinwoorden: baby-baby'tje

Slide 16 - Tekstslide

Woordenboek gebruiken voor...
8. Bijvoeglijke naamwoorden: precieze, officiële, zilveren.

Slide 17 - Tekstslide

grondwoorden

Bij werkwoorden zoek je naar het hele werkwoord.
gelopen --> lopen
zwommen --> zwemmen
gezongen --> zingen
toverde --> toveren

Slide 18 - Tekstslide

grondwoorden

Bij zelfstandige naamwoorden: je zoekt het enkelvoud en géén verkleinwoord.
jasje --> jas
piano's --> piano
kastjes --> kast
tafeltje --> tafel

Slide 19 - Tekstslide

grondwoorden


Soms zoek je de kortste vorm.
goedkope --> goedkoop
zieke --> ziek
moeilijke --> moeilijk 

Slide 20 - Tekstslide

Bij zelfstandige naamwoorden: je zoekt het enkelvoud en géén verkleinwoord.
Werken met het woordenboek 

In het woordenboek staat achter het grondwoord: 
  • hoe je het woord uitspreekt; 
  • welk lidwoord je moet gebruiken (het woordgeslacht); 
  • hoe je het meervoud moet maken.

Slide 21 - Tekstslide

Uitdrukking 
Het is een overkoepelend begrip voor alle vaste verbindingen met een figuurlijke betekenis. Je kan een uitdrukking veranderen van woordvolgorde, 
bijv. 'Er als de kippen bij zijn', kun je veranderen in; 'Zij zijn er altijd als de kippen bij als het gratis is'.

Slide 22 - Tekstslide

Stijlfiguren uitleg

BK: drieslag en overdrijving
KGT: overdrijving en opsomming in drieën
TL/H: drieslag en overdrijving

Slide 23 - Tekstslide

Taal verandert steeds
Het Nederlands verandert steeds. Als de wereld om je heen verandert, heb je daar nieuwe taal voor nodig. Zodoende is het woord 'computer' pas een paar decennia in gebruik. 

Er zijn ook woorden die verdwijnen. Zo'n woord is 'gladbek'. Wat denk je dat dat betekent?

Slide 24 - Tekstslide

STRAATTAAL & DIALECT

Slide 25 - Tekstslide

Nederlandse gebarentaal
- elk land heeft zijn eigen gebarentaal
- gebarentaal is (net als alle talen) onderhevig aan verandering
- belangrijk is dat je het woord uitspreekt en dat je mimiek meedoet.
- iconische gebaren zijn gebaren die hun vorm nabootsen.
- de gebarentaal, zoals bij het nieuws en bij de coronapersconferenties te zien was, noemen we simultaan tolken.

Slide 26 - Tekstslide