HV2 Maatwerkles 3

De Franse vraagzin
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

De Franse vraagzin

Slide 1 - Tekstslide

poser une question
Er zijn 2 soorten vragen:

- vragen ZONDER vraagwoord
- vragen MET vraagwoord

Slide 2 - Tekstslide

Poser une question
Zonder vraagwoord:
1. gewone zin, vragend uitgesproken
2.est-ce que + gewone zin
3. omkering onderwerp en persoonsvorm = inversie


Slide 3 - Tekstslide

Vragen MET vraagwoord
  • gewone zin + vraagwoord : Tu habites où?
  • vraagwoord  + est-ce que + gewone zin:      Où est-ce que tu habites?
  • vraagwoord  +  inversie: Où habites-tu?  

Slide 4 - Tekstslide

Maak de juiste combinaties van de vraagwoorden.
wie
wat
waar
wanneer
hoe
hoe veel
combien
qui
qu'est-ce que/ qu'est-ce qui
quand
comment

Slide 5 - Sleepvraag

Maak de zin vragend
"Tu fais du sport"
A
Tu fais du sport.
B
Est-ce que tu fais du sport?
C
Tu fais du sport?
D
Fais-tu du sport?

Slide 6 - Quizvraag

pourquoi tu aimes l'anglais?
(inversie)
A
aimes-tu l'langlais pourquoi?
B
pourquoi tu-aimes l'anglais?
C
pourquoi aimes-tu l'anglais?

Slide 7 - Quizvraag

Welk vraagwoord is hier nodig?
Ton anniversaire, c’est ... ?
A
pouquoi
B
qui
C
combien
D
quand

Slide 8 - Quizvraag

le verbe: pouvoir 
=kunnen/mogen

Slide 9 - Tekstslide

Pouvoir (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 10 - Tekstslide

pouvoir
A
willen
B
hebben
C
zijn
D
kunnen

Slide 11 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans 'Mag ik naar de wc'?
A
Il s'appelle comment?
B
Je peux aller aux toilettes?
C
Tu habites à Zwolle?
D
Comment ça va?

Slide 12 - Quizvraag

Vul de goede vorm van pouvoir in:

present: nous ......................

Slide 13 - Open vraag

Vul de goede vorm van pouvoir (present) in:
elle ..................

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

nous (pouvoir) passé composé
A
pouvont
B
avons pu
C
pouvons
D
avez pu

Slide 16 - Quizvraag

passé composé- pouvoir- tu
A
as pu
B
pu
C
pouvé
D
as pouvé

Slide 17 - Quizvraag

Vervoeg in de passé composé:

J' ... ... (pouvoir).
A
Jai pu
B
Je ai pu
C
J'ai pu
D
J'ai pouvé

Slide 18 - Quizvraag

Hoe gebruik je pouvoir in de passé composé?
A
vorm van être + pu
B
vorm van être + pouvu
C
vorm van avoir + pu
D
vorm van avoir + pouvu

Slide 19 - Quizvraag

pouvoir - passé composé
elle ..........

Slide 20 - Open vraag

pouvoir, passé composé:
vous ...

Slide 21 - Open vraag

Even in het Nederlands...
- Waarom zijn ontkenningen nodig?
- Ontkenning in het Nederlands: 1 woord (niet)
- Ontkenning in het Frans: 2 woorden
- Nodig voor de ontkenningen: persoonsvorm

Slide 22 - Tekstslide

Welke ontkenningen ken je in het Frans?

Slide 23 - Woordweb

Slide 24 - Video

Op welke plaats in de zin komt ne...pas (= de ontkenning in het Frans) te staan?
A
ne komt voor het eerste werkwoord en pas erachter.
B
ne plaats je voor het laatste woord in de zin en pas erachter.
C
ne en pas zet je beiden voor het eerste werkwoord in de zin.
D
ik zou het niet weten ...

Slide 25 - Quizvraag

CH2 bron I: la négation (1)
Je n'ai pas de devoirs aujourd'hui
NE  - PV  - PAS

Nieuwe ontkenningen: 
ne...plus                   = niet meer
ne...jamais              = nooit
ne...rien                    = niets 
ne...pas encore     = nog niet

Let op: il y a --> il n'y a pas 

Slide 26 - Tekstslide

Geef antwoord op de volgende vraag in het Frans: Vous mangez du chocolat? Gebruik: 'niet/geen... meer'

Slide 27 - Open vraag

Vertaal naar het Frans:
nooit
A
ne ... pas
B
ne ... jamais
C
ne ... plus
D
ne ... pas encore

Slide 28 - Quizvraag

Je vais toujours au cinéma (nooit)
A
Je ne vais jamais toujours au cintéma
B
Je ne vais jamais au cinéma

Slide 29 - Quizvraag

tu achètes des chips (nooit)
A
tu n'achètes plus de chips
B
tu n'achètes jamais de chips
C
tu n'achètes jamais des chips
D
tu n'achètes pas encore des chips

Slide 30 - Quizvraag

Ne...…… rien betekent
A
niets
B
nog niet
C
nooit
D
niet meer

Slide 31 - Quizvraag

Hoe vertaal je: Jij eet niets.
A
Tu ne manges rien.
B
Tu ne manges pas encore.
C
Tu manges rien.
D
Tu ne manges plus.

Slide 32 - Quizvraag

Questions?

Slide 33 - Tekstslide