2HV 05-12-2019

2HV3
le 5 décembre
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2HV3
le 5 décembre

Slide 1 - Tekstslide

Programme du jour
  • Zelfstandig werken aan leesboekjes (15 min)
  • Oefenen grammatica H2
  • Werken aan Francofolies/Leren Proefwerk
    Tegelijkertijd: uitvoering Tâche in tweetallen

Slide 2 - Tekstslide

Zelfstandig werken aan leesboekje
timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica H2
- Bron C: Een vraag stellen
- Bron G: het werkwoord "pouvoir"
- Bron I: De ontkenning 

Slide 4 - Tekstslide

Een vraag stellen
Zonder vraagwoord
Drie manieren:

1: Gewone zin vragend uitspreken: Tu es malade?
2: Est-ce que + gewone zin: Est-ce que tu es malade?
3: Omkering van ow & pv: Es-tu malade?


Slide 5 - Tekstslide

Een vraag stellen
Met vraagwoord

Vraagwoorden:
où (waar) - quand (wanneer) 
comment (hoe) - combien (hoeveel)
pourquoi (waarom) - qui (wie)
qu'est-ce que (wat)


Slide 6 - Tekstslide

Een vraag stellen
Met vraagwoord - vier manieren:
1: Vraagwoord + est-ce que + gewone zin:
Quand est-ce que tu étais malade?
2: Gewone zin + vraagwoord: Tu étais malade quand?
3: Vraagwoord + gewone zin: Quand tu étais malade?
4: Vraagwoord + inversie: Quand étais-tu malade?

Slide 7 - Tekstslide

Van welke manier is gebruik gemaakt?

Sommes-nous néerlandais?
A
gewone zin vragend makend
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin

Slide 8 - Quizvraag

Van welke manier is gebruik gemaakt?

Est-ce que vous payez l'addition?
A
gewone zin vragend makend
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin

Slide 9 - Quizvraag

Van welke manier is gebruik gemaakt?

Paul et Virginie sont en vacances?
A
gewone zin vragend makend
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin

Slide 10 - Quizvraag

Van welke manier is gebruik gemaakt?

Manges-tu de la viande?
A
gewone zin vragend makend
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin

Slide 11 - Quizvraag

Van welke manier is gebruik gemaakt?

Pourquoi tu aimes danser?
A
gewone zin vragend makend
B
est-ce que + gewone zin
C
omkering (inversie)
D
vraagwoord + gewone zin

Slide 12 - Quizvraag

Wat betekent "combien"?
A
hoeveel
B
hoe
C
waarom
D
wanneer

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent "qu'est-ce que"?
A
wanneer
B
wat
C
waarom
D
waar

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent "où"?
A
wanneer
B
wat
C
waarom
D
waar

Slide 15 - Quizvraag

Maak de volgende zin vragend door inversie te gebruiken:
Elles sont anglaises

Slide 16 - Open vraag

Maak een vraag met het vraagwoord comment + inversie:
Tu vas en France

Slide 17 - Open vraag

Het werkwoord pouvoir
Kennen:

- de présent
- de passé composé

Slide 18 - Tekstslide

Pouvoir

je peux
tu peux
il/elle peut
on peut

nous pouvons
vous pouvez
ils/elles peuvent
Kunnen/mogen

ik kan/mag
jij kunt/mag
hij/zij kan/mag
we kunnen/mogen - men kan/mag
wij kunnen/mogen
jullie kunnen/mogen
zij kunnen/mogen

Slide 19 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:

Il ____________ payer l'addition.
A
peut
B
peux
C
peu
D
peuvent

Slide 20 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:

Nous __________ aller au restaurant
A
peuvez
B
pouvez
C
pouvons
D
peuvent

Slide 21 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van pouvoir in:
Je __________ aller aux toilettes?

Slide 22 - Open vraag

Vul de juiste vorm van pouvoir in:
Elles _____________ faire les devoirs.

Slide 23 - Open vraag

Passé composé

j'ai pu
tu as pu
il/elle a pu
on a pu

nous avons pu
vous avez pu
ils/elles ont pu
Kunnen/mogen

ik heb gekund
jij hebt gekund
hij/zij heeft gekund
we hebben gekund/men heeft gekund
wij hebben gekund
jullie hebben gekund
zij hebben gekund

Slide 24 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in (pouvoir, p.c.)
Nous ______________ faire l'examen.

Slide 25 - Open vraag

Vul de juiste vorm in (pouvoir, p.c.)
Tom ___________ regarder la télé.

Slide 26 - Open vraag

La négation / de ontkenning
Vorm:
ne ... pas = niet
ne ... plus = niet meer
ne ... jamais = nooit
ne ... rien = niets
ne ... pas encore = nog niet
--> ne wordt n' voor een klinker of stomme h

Slide 27 - Tekstslide

La négation / de ontkenning
Plaats: 
- ne/n'  direct voor de persoonsvorm
- pas/plus/jamais/rien/pas encore  direct er na

Voorbeeld: 
Je ne suis pas française.
Il n'a jamais été en France.

Slide 28 - Tekstslide

Maak de zin ontkennend:

Nous sommes allés en Allemagne.
A
Nous ne sommes allés pas en Allemagne.
B
Nous sommes ne allés pas en Allemagne.
C
Nous ne sommes pas allés en Allemagne.
D
Nous sommes n'allés pas en Allemagne.

Slide 29 - Quizvraag

Maak ontkennend:
Julie veut manger.

Slide 30 - Open vraag

Maak ontkennend met nooit:
Il mange à la cantine.

Slide 31 - Open vraag

Maak ontkennend met niet meer:
Frenkie joue au foot.

Slide 32 - Open vraag

Maak ontkennend met nog niet:
Tu as vu un lion.

Slide 33 - Open vraag

Maintenant/nu: 
  • Zelfstandig werken aan de opdrachten bij Francofolies, pagina 81-82 van je werkboek.

  • Tegelijkertijd: groepjes van 2 voeren de Tâche (die je gisteren hebt voorbereid) uit bij de docent.

Slide 34 - Tekstslide