Les 49.2 - Energie en vermogen

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

§3.4 Energie en vermogen

Lesplanning:

1. Uitleg energie en vermogen 
2. Zelfstandig werken §3.4
   
3. Klassikaal opgave 38 (van §3.3)
4. Zelfstandig opgave 39
5. Bespreken opgave 39

Huiswerk: afronden §3.3

vrijdag

§3.4 Energie en vermogen

Aan het einde van deze paragraaf kan je ...

• uitleggen wat het vermogen met de felheid van een lampje te maken heeft;
• kan je rekenen met P = U * I.
• kan je rekenen met E = P * t.

vrijdag

Vermogen

Het vermogen P in Watt (W)

P=U⋅I

P het vermogen in watt (W)

U de spanning in volt (V)

I de stroomsterkte in ampère (A)

   

   

   Droger
    P = U * I = 230 * 13 = 2990 W

    Gloeilamp
    P = U * I = 230 * 0,33 = 76 W 

De accu van je laptop levert een spanning van 11 V. Bij intensief gebruik heeft de laptop een vermogen van 4,7 W. Bereken de stroomsterkte vanuit de accu.

1. I = P / U = 4,7 / 11 = 0,43 A
2. I = U / P = 2,3 A
3. I = U * P = 52 W

De lampjes hebben elk een weerstand van 10 Ω.

0,45 A

0,90 A

1,35 A

9,0 V 

4,5 V 

Welk lampje geeft het meeste licht?

Phet

• Neem de schakelingen over in je schrift.
• Bouw de schakelingen in Phet en meet de spanning en stroomsterkte.
• Noteer de resultaten in je tekening. 

	R(Ω)	U(V)	I (A)
L1	10
L2	20
totaal		9,0

	R(Ω)	G(S)	U(V)	I (A)
L3	10
L4	20
tot.			9,0

Conclusie

Des te groter het vermogen, des te feller 

het lampje. 

Conclusie

Des te groter het vermogen, des te feller 

het lampje. 

Tenzij...

Aan de slag

Maken en nakijken in je schrift:

• Maken opgaven §3.4
  opgave 48, 50, 51 en 52
  
  
• Eerder klaar:
  Afronden opgaven §3.3
  opgave 32, 33, 35 t/m 42

Opgave 38 samen maken

Opgave 39 

Zelfstandig, in stilte maken.

Eerder klaar:
ga verder met opgave 40 en 41

Opgave 39 bespreken

• 39a          I = U / R = 120 / 10 = 12 A
• 39c          G = 1 / R 
•                   G₁ = 1/ 10 = 0,1 S           G₂ = 1 / R = 1/ 100 = 0,01 S    
• 39d              

	R(Ω)	U(V)	I (A)
R1
R2
tot.

Opgave 39 bespreken

• 39a          I = U / R = 120 / 10 = 12 A
• 39c          G = 1 / R 
•                   G₁ = 1/ 10 = 0,1 S           G₂ = 1 / R = 1/ 100 = 0,01 S    
• 39d              

	R(Ω)	G(S)	U(V)	I (A)
R1	10	0,1
R2	100	0,01
tot.			120

Huiswerk

Afronden §3.3
opgave 32, 33, 35 t/m 42

Uitdelen practica