HA22 vr 20 12 2024

HA22 vr 20 12 2024
Vandaag:
-Oefenen taal/ uitdrukkingen
-Nakijken huiswerk opdr 1 tm 4 blz 100/101
-Vakantiequiz
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

HA22 vr 20 12 2024
Vandaag:
-Oefenen taal/ uitdrukkingen
-Nakijken huiswerk opdr 1 tm 4 blz 100/101
-Vakantiequiz

Slide 1 - Tekstslide

Naast zijn ______ lopen.
A
schoenen
B
vriendin
C
fiets
D
geweten

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

Slide 3 - Open vraag

Oost West, thuis ___
A
rust
B
komen
C
best
D
West

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

Slide 5 - Open vraag

Als ___ broodjes over
de toonbank gaan.
A
dure
B
zoete
C
oude
D
lekkere

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

Slide 7 - Open vraag

Het oog is groter dan de ___
A
bril
B
neus
C
maag
D
waarheid

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

Slide 9 - Open vraag

Doel




Je leert over uitdrukkingen. 
Je kan uitdrukkingen herkennen. 
Je kan uitdrukkingen gebruiken.  
Je weet dat veel uitdrukkingen uit de handel en scheepvaart komen.
---


Slide 10 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 11 - Tekstslide

4.6 Uitdrukkingen blz.100
Uitdrukking= een vaste groep woorden
In teksten kom je uitdrukkingen met 
een figuurlijke betekenis tegen. 
Er wordt dan iets anders bedoeld
dan er eigenlijk staat. Je 
moet het dus niet letterlijk nemen. 
Je neemt het dan figuurlijk

Slide 12 - Tekstslide

De betekenis :
De hond in de pot vinden 
betekent
dat je te laat bent voor het eten en alles is op!
letterlijk:

Slide 13 - Tekstslide

Er staat (figuurlijk)

Hij woont in het hart van de stad


We sliepen onder de blote hemel 


De radijsjes schoten de grond uit.
 Bedoeld wordt (letterlijk)

Hij woont in het centrum / het midden van de stad.

We sliepen buiten.


De radijsjes groeiden heel snel.


Slide 14 - Tekstslide

Inoefenen
timer
5:00
lessonUp.app

Slide 15 - Tekstslide

de leiding hebben
failliet gaan
betalen
duur zijn
samenwerken
aan het roer staan
op de fles gaan
over de brug komen
aan de prijs zijn
in zee gaan

Slide 16 - Sleepvraag

Het zit hen allemaal mee.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 17 - Quizvraag

Ik heb een wond aan mijn hoofd.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 18 - Quizvraag

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 19 - Quizvraag

Ik heb een zere keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 20 - Quizvraag

Mijn broer krijgt de baard in de keel
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 21 - Quizvraag

Je moet het nou eens goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 22 - Quizvraag

Hij houdt een oogje in het zeil.
A
Hij gaat slapen
B
Het gaat goed met hem
C
Hij let goed op wat er gebeurt

Slide 23 - Quizvraag

Hij gaat onder zeil.
A
Hij gaat slapen
B
Het gaat goed met hem
C
Hij let goed op wat er gebeurt

Slide 24 - Quizvraag

Hij heeft de wind in de zeilen.
A
Hij gaat slapen
B
Het gaat goed met hem
C
Hij let goed op wat er gebeurt

Slide 25 - Quizvraag