Starke Verben

Vervoeg het werkwoord 'wohnen' in de tegenwoordige tijd. Dus ich..., du..., etc.
1 / 15
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vervoeg het werkwoord 'wohnen' in de tegenwoordige tijd. Dus ich..., du..., etc.

Slide 1 - Open vraag

wohnen
ich
wohne
du
wohnst
er/sie/es
wohnt
wir
wohnen
ihr
wohnt
sie/Sie
wohnen

Slide 2 - Tekstslide

wat
in deze les leer je dat Duitse sterke werkwoorden ook in de tt veranderen!
Je kunt:
werkwoorden in de tt met een A of E in de stam goed vervoegen

Slide 3 - Tekstslide

wat valt je op aan de vervoeging
WW: schlafen. Ich schlafe gerne. Und du? Schläfst du auch gerne?

WW: nehmen. Meine Mutter nimmt sich ein Eis.

WW: geben. Ich gebe meinem Bruder ein Buch. Was gibst du ihm?

Slide 4 - Tekstslide

regel:
WW met een A of E in de stam KUNNEN een verandering ondergaan bij du-vorm en er/sie/es-vorm
 A wordt Ä --> schlafen du schläfst/sie schläft
E wordt I --> essen du isst/er isst
E wordt IE --> sehen du siehst / sie sieht

Slide 5 - Tekstslide

Essen: wir ---- einen Apfel
A
essen
B
issen
C
iessen

Slide 6 - Quizvraag

essen: ich ----- einen Apfel
A
esse
B
isse
C
iesse

Slide 7 - Quizvraag

essen: du ---- einen Apfel
A
esst
B
isst
C
iesst

Slide 8 - Quizvraag

einladen (uitnodigen):
Ich ---- gerne meine Freunde ein
A
läde
B
lade
C
lide

Slide 9 - Quizvraag

einladen (uitnodigen)
Mein Bruder ---- gerne seine Freundin ein
A
ladt
B
lädt
C
lidt

Slide 10 - Quizvraag

halten (stoppen)
Der Bus ---- an der nächste Stelle (halte)
A
halt
B
hält
C
hielt

Slide 11 - Quizvraag

halten (stoppen)
Wir ----- bei meiner Oma
A
halten
B
hälten
C
hielten

Slide 12 - Quizvraag

brechen (breken)
ihr ----- die Gläser
A
brecht
B
bricht
C
briecht
D
brächt

Slide 13 - Quizvraag

brechen (breken)
---- du das Glas?
A
brechst
B
brichst
C
briechst
D
brächst

Slide 14 - Quizvraag

An die Arbeit
Mache: 
Aufgabe 21, 22 und 23

Slide 15 - Tekstslide