Starke Verben a/ä (eind 2)

welke vervoegingen ken je nog bij de werkwoorden? ich + ---/du + ---
1 / 14
volgende
Slide 1: Open vraag
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

welke vervoegingen ken je nog bij de werkwoorden? ich + ---/du + ---

Slide 1 - Open vraag

wat
in deze les leer je dat Duitse sterke werkwoorden ook in de tt veranderen!
Je kunt:
werkwoorden in de tt met een A of E in de stam goed vervoegen

Slide 2 - Tekstslide

wat valt je op aan de vervoeging
WW: schlafen. Ich schlafe gerne. Und du? Schläfst du auch gerne?
WW: nehmen. Meine Mutter nimmt sich ein Eis
WW: geben. Ich gebe meinem Bruder ein Buch. Was gibst du ihm?

Slide 3 - Tekstslide

regel:
WW met een A of E in de stam KUNNEN een verandering ondergaan bij 2de en 3de persoon EV
 A wordt Ä --> schlafen du schläfst/sie schläft
E wordt I --> geben du gibst/er gibt
E wordt IE --> sehen du siehst / sie sieht

Slide 4 - Tekstslide

Dat geldt niet altijd!!
lachen: du lachst (en NIET lächst)
sehen: du sehst (en NIET siehst)

De woorden op de toets zijn ALTIJD STERK!

Slide 5 - Tekstslide

Essen: wir ---- einen Apfel
A
essen
B
issen
C
iessen

Slide 6 - Quizvraag

essen: ich ----- einen Apfel
A
esse
B
isse
C
iesse

Slide 7 - Quizvraag

essen: du ---- einen Apfel
A
esst
B
isst
C
iesst

Slide 8 - Quizvraag

einladen (uitnodigen):
Ich ---- gerne meine Freunde ein
A
läde
B
lade
C
lide

Slide 9 - Quizvraag

einladen (uitnodigen)
Mein Bruder ---- gerne seine Freundin ein
A
ladt
B
lädt
C
lidt

Slide 10 - Quizvraag

halten (stoppen)
Der Bus ---- an der nächste Stelle (halte)
A
halt
B
hält
C
hielt

Slide 11 - Quizvraag

halten (stoppen)
Wir ----- bei meiner Oma
A
halten
B
hälten
C
hielten

Slide 12 - Quizvraag

brechen (breken)
ihr ----- die Gläser
A
brecht
B
bricht
C
briecht
D
brächt

Slide 13 - Quizvraag

brechen (breken)
---- du das Glas?
A
brechst
B
brichst
C
briechst
D
brächst

Slide 14 - Quizvraag