H1: Hoeveel verdien je eraan? 1.3 Wat wordt de prijsPlein M editie 4) Deel 1

Welkom bij €conomie
Hoofdstuk 1: Hoeveel verdien je eraan?

1.2 De winkelier wil winst


1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij €conomie
Hoofdstuk 1: Hoeveel verdien je eraan?

1.2 De winkelier wil winst


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we vandaag doen?


  • Herhalen Theorie 1.2 producten maken
  • Deel 1  Theorie 1.2 Wat wordt de prijs?
  • Zelfstandig aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Herhalen vorige les
Leerdoelen:

Je weet nu:

  • wat het verschil is tussen afzet en omzetmen welke productiefactoren bedrijven gebruiken bij het produceren √
  • hoe je de brutowinst moet berekenen.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel geld komt er binnen?
De afzet
Het aantal producten dat een winkel verkoopt.


De omzet of verkoopopbrengst
Het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt 
door de verkoop van producten.





Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omzet berekenen
Je berekent de omzet als volgt.




  • De afzet is: 430 ijsjes
  • De verkoopprijs is: €2,25 per ijsje

  • De omzet is 430 × € 2,25 = €967,50











Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Groot inkopen
Een winkelier moet de goederen in de winkel eerst zelf kopen.


Het totaalbedrag dat een winkelier betaalt voor de inkoop van goederen noem je de inkoopwaarde.

INKOOPWAARDE = afzet x inkoopprijs
De inkoopwaarde haal je van de omzet af.

Wat overblijft is de brutowinst.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brutowinst berekenen
Je berekent de brutowinst als volgt.










  • De omzet is: €24.800
  • De inkoopwaarde is: €9.600
  • De brutowinst is € 24.800 - € 9.600 = €15.200

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskosten
Alle kosten die een bedrijf maakt behalve de inkoop van de producten die je verkoopt.

Bijvoorbeeld:
  • personeelskosten
  • huurkosten
  • electriciteitskosten
  • autokosten
  • reparatiekosten machines


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nettowinst berekenen
Je berekent de brutowinst als volgt.

  • De omzet is: €24.800
  • De inkoopwaarde is: €9.600
  • De brutowinst is € 24.800 - € 9.600 = €15.200
  • Bedrijfskosten (huur,personeelskosten etc.)  € 5.000,--
  • Nettowinst is: € 15.200-€ 5.000,-- = €10.200,--

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 1 blz 15:

Omcirkel het juiste antwoord en leg je keuze uit.
Voor de groentehandelaar in bron 6 / bron 7, want.......

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

opdracht 9 blz 18
a Carine wil geen lagere winst. Daarom denkt ze erover om haar prijzen te verhogen.
Noem een nadeel dat Carine kan hebben als ze de prijzen verhoogt.
Bijvoorbeeld: Als de prijzen hoger worden, kan haar afzet dalen.
b Leg uit waarom Carine beter eerst op de bedrijfskosten kan bezuinigen.
    Bron 9
  Carine in haar notenwinkel
Bijvoorbeeld: Met lagere bedrijfskosten houdt ze meer winst over.















Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 10 blz 18

a. Wanneer heeft een bedrijf nettowinst

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 11 blz 18

11a Brutowinst = € 19.400. Bedrijfskosten zijn € 12.850,--.

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 11 blz 18

11b + c omzet = € 44.800,-- INkoopwaarde € 25.100,--
bedrijfskosten = € 13.290,--

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 12 blz 19:
OPdracht 12 a.
verkoopprijs € 35 (gemiddeld per artikel)
inkoopwaarde € 78.200
afzet 3.560 artikelen
bedrijfskosten € 22.800
Bereken de omzet


Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 12 blz 19:
OPdracht 12 b
verkoopprijs € 35 (gemiddeld per artikel)
inkoopwaarde € 78.200
afzet 3.560 artikelen
bedrijfskosten € 22.800
Vul het schema in


Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Op zaterdag is het druk. Mitchell wil een weekendhulp in dienst nemen. Welke bedrijfskosten gaan hierdoor omhoog?
A
energiekosten
B
inkoopwaarde
C
huur
D
loonkosten

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 13 blz 19

b Afgelopen jaar steeg de omzet van bedrijf Dyno. Toch daalde de nettowinst. Geef hiervoor een verklaring.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 4 blz 16:

b. Tarik verkoopt 95 smoothies voor € 3,50 per stuk.
Bereken de omzet

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Bedrijfskosten
Bedrijfskosten: alle kosten om je winkel te laten draaien 

bijvoorbeeld:     huurkosten
                                 electriciteitskosten
                                  personeelskosten
                                   etc.



Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nettowinst
Je berekent de nettowinst als volgt.






Formule Voorbeeld


Nettowinst = brutowinst – bedrijfskosten
Je hebt in een jaar een brutowinst behaald van € 95.000. De bedrijfskosten zijn
€ 49.000.
De nettowinst is € 95.000 – € 49.000 = € 46.000

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.3 Wat wordt de prijs?
Leerdoelen:

Aan het einde van deze les 

  • kun je voor een winkelier de verkoopprijs berekenen

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Brutowinstopslag
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Inkoopprijs = €50
Brutowinstopslag is 20%
Hoeveel is de verkoopprijs? 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiten
Leerdoelen:

Nu:

  • weet je wat het verschil is tussen afzet en omzet en hoe je de omzet berekent √
  • kun je de brutowinst berekenen √

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig aan het werk 
timer
20:00
Opdracht: 
Maak nu zelfstandig opgave 1 tm 4 op blz 22 +  23 Je mag overleggen. Schrijf de volledige antwoorden in je boek, inclusief formule bij een berekening!
Hulp nodig? In deze volgorde: 
1. Boek
2. Klasgenoot
3. Docent
(de eerste 2 minuten help ik niet)
Je krijgt 20 minuten de tijd
Klaar? 
Lees de blauwe stukjes nog eens door. 
Daarna help je een klasgenoot.

Slide 25 - Tekstslide

Sponsopdracht: 1b en c