26-9-Vorstellungsgespräch-sich-vorstellen

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hausaufgabe war:
Afgelopen les kreeg je een kopie, zie bijlage. 
Op de ene kant moet je een cv invullen, zie voorbeeld in de tweede bijlage. 
Op de andere kant stel je jezelf in hele zinnen in het Duits voor. (naam, leeftijd, woonplaats/land, opleiding (havo), hobby's en kennis van talen). Neem dit mee naar de les!

- Schreibmittel lesen/lernen, Seite 32 und 87/88



Slide 2 - Tekstslide

Korrigiere, wenn nötig:
Mein Name ist ... und ich bin ... Jahre alt. 
Ich komme aus den Niederlanden und wohne in .....
Ich besuche die Realschule, dort gehe ich in die 11. Klasse. 
Im Mai habe ich meine Abschlussprüfungen.
Ich spreche sehr gut Englisch und (sehr) gut Deutsch. 
Meine Hobbys sind Computerspiele spielen, Korbball/Fußball spielen und Freunde treffen.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Ziel dieser Stunde:
Schreiben:
- Ich kann mich vorstellen
- Ich kann 2 Stärken und 2 Schwächen nennen
Sprechen:
- Ich kann ein kurzes Bewerbungsgespräch führen

Wenn Zeit:  Wiederholung Grammatik: Ich kann Adjektive benutzen


Slide 5 - Tekstslide

- Ich kann mich vorstellen: schreiben
Je schrijft een deel van een sollicitatiebrief: 
=> naam, leeftijd, woonplaats/land, opleiding (havo), hobby's en kennis van talen

Tipp: Ich gehe in die 11. Klasse der Realschule.

timer
7:00

Slide 6 - Tekstslide

Korrigiere, wenn nötig:
Mein Name ist ... und ich bin ... Jahre alt. 
Ich komme aus den Niederlanden und wohne in Breukelen.
Ich besuche die Realschule, dort gehe ich in die 11. Klasse. 
Im Mai habe ich meine Abschlussprüfungen.
Ich spreche sehr gut Englisch und gut Deutsch. 

Meine Hobbys sind Computerspiele spielen, Korbball/Fußball spielen und Freunde treffen.


Slide 7 - Tekstslide

- Ich kann mich vorstellen: sprechen 
Zu zweit oder zu dritt:
Stellt euch vor.

Tipp: Ich gehe in die 11. Klasse der Realschule.
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Link

Selbständig mit Laptop:
Sucht: "Nicos Weg Bewerbungen"
Macht dann die Aufgaben.
Fertig? Zeigt Nora euer Lektionsergebnis.

Kein Laptop dabei? Arbeitet weiter im Reader.
( Training Wortschatz, Aufgabe 7, 8, 13, Seite 69/70 + 72
& Grammatik-Training-Aufgabe 12, 13 und 14 machen = Seite 80-81

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Arbeitsblatt
„Wie verhältst du dich richtig?“
=> Lies das Blatt und beantworte die Fragen.
Danach sehen wir ein Beispiel.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Wörter zu einem Vorstellungsgespräch.
Welche Stärke und welche Schwäche haben Sie?
Zum Beispiel: 
Stärken: zuverlässig, ehrlich,ehrgeizig, hilfsbereit, ich kann gut zuhören
Schwächen: Ich kann schlecht Nein sagen. Ich neige zu Perfektionismus. Ich möchte alles alleine schaffen.
=> was passt zu dir? Suche 2 positive und 2 weniger gute Eigenschaften, die zu dir passen

Slide 15 - Tekstslide

Und jetzt: Dein Traumjob-Interview
Ihr arbeitet zu zweit. Magister wählt die Paare! 
Besprecht, was der Traumjob vom Bewerber sein soll.
Eine Person ist der Interview, die andere Person der Bewerber. Ihr begrüßt und verabschiedet euch. Fragen vom Interviewer:
1. Erzählen Sie etwas über sich!
2. Haben Sie Arbeitserfahrung?
3. Was sind Ihre Stärken?
4. Was sind Ihre Schwächen?  
Wechselt dann die Rollen.

Slide 16 - Tekstslide

Lernziele heute:








- je kan het bijvoeglijk naamwoord na een woord uit de der-groep gebruiken 
bijv. Dieses liebe Kind ist meine Schwester.
- je kan het bijvoeglijk naamwoord na een woord uit de ein-groep gebruiken 
bijv.: Ist das euer liebes Kind?

Slide 17 - Tekstslide

Das Adjektiv = bijvoeglijk nw.

Slide 18 - Tekstslide

Leerdoel
kunnen
 Je kunt de uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord na een woord uit de Der- + Ein-groep toepassen.




Slide 19 - Tekstslide

Wat is een Adjektiv?
een Adjektiv = een bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord...
  • zegt iets over een zelfstandig naamwoord; 
  •   betreft vaak een eigenschap of een kenmerk;
  •  staat vaak vóór het zelfstandig naamwoord.


Voorbeeld: Mijn oom heeft een mooie auto. 
Auf Deutsch: Mein Onkel hat ein schönes Auto.

Slide 20 - Tekstslide

Der- + Ein-Gruppe
Waarom worden deze woorden per groep samen genomen?

Ze krijgen dezelfde uitgangen
bij de verschillende naamvallen

Slide 21 - Tekstslide

Tot de ¨der-Gruppe¨ behoren:
der, den, dem, die, das = de, het
dies- = deze, dit
welch- = welke, welk
jed- = elke, iedere
manch- = sommige
solch- = zulke, zo’n
all- = alle
Deze woordgroepen krijgen dezelfde uitgangen als de lidwoorden in de der-Gruppe.
Let op: das krijgt als uitgang geen -as maar -es!  
  • Bijvoorbeeld: Dieses Buch ist von mir.

Slide 22 - Tekstslide

Der-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
der / welcher
die / welche
das / welches
die / welche
2e nvl.
des / welches

der / welcher
des /welches
der / welcher
3e nvl.
dem / welchem

der / welcher
dem / welchem
den +-n /
welchen +-n
4e nvl.
den /welchen
die / welche
das / welches
die / welche

Slide 23 - Tekstslide

Der-Groep met bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
der große Tisch
die blaue Jacke
das kleine Haus
die guten Sachen

2e nvl.
des großen Tisches
der blauen Jacke
des kleinen Hauses
der guten Sachen
3e nvl.
dem großen Tisch
der blauen Jacke
dem kleinen Haus
den guten Sachen
4e nvl.
den großen Tisch
 blaue Jacke
das kleine Haus
die guten Sachen

Slide 24 - Tekstslide

Tot de ¨ein-Gruppe¨ behoren:
  • ein- (een)
  • kein- (geen)
  • mein- (mijn)
  • dein- (jouw)
  • sein- (zijn)
  • ihr- (haar)
  • unser- (ons/onze)
  • euer- (jullie)
  • ihr- (hun)
  • Ihr- (uw)
Deze woordgroepen krijgen dezelfde uitgang als de ein-Gruppe.



bezittelijke voornaamwoorden

Slide 25 - Tekstslide

Ein-Gruppe
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
ein / mein
eine / deine
ein / sein
eine / unsere
2e nvl.
eines / meines
einer / meiner
eines / meines
keiner / meiner
3e nvl.
einem/
meinem
einer / deiner
einem /
seinem
einen +-n /
unseren +-n
4e nvl.
einen /meinen
eine / deine
ein / sein
keine / unsere

Slide 26 - Tekstslide

Ein-groep met bijvoeglijk naamwoord
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e nvl.
ein großer Tisch
eine blaue Jacke
ein kleines Haus
keine guten Sachen 
2e nvl.

eines großen Tisches
einer blauen Jacke
eines kleinen Hausen
keiner guten Sachen
3e nvl.
einem großen Tisch
einer blauen Jacke
einem kleinen Haus
keinen guten Sachen
4e nvl.
einen großen Tisch
eine blaue Jacke
ein kleines Haus
keine guten Sachen 

Slide 27 - Tekstslide

Hoe leer je dat?
Je kunt een

S L E U T E L

tekenen in het schema!

Slide 28 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: Der-Gruppe

Slide 29 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord: Ein-Gruppe

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld:
=> geslacht van 'Haus' ?    das Haus - onzijdig
=> naamval van het zinsdeel?  onderw. = 1e nvl.
                Ein- großes Haus ist fein!

Slide 31 - Tekstslide

Wat is de meest voorkomende uitgang van het Adjektiv in het Duits ?
A
-e
B
-er
C
-en
D
-es

Slide 32 - Quizvraag

In welke naamval(en) komt deze meestvoorkomende uitgang -en ALTIJD voor ?
A
1e en 2e naamval
B
2e en 3e naamval
C
3e en 4e naamval
D
1e en 4e naamval

Slide 33 - Quizvraag

Bij welke woorden komt de meestvoorkomende uitgang -en UITSLUITEND voor ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 34 - Quizvraag

Jetzt du!

Slide 35 - Tekstslide

Ein ... jung... Frau hat uns geholfen.
A
- -e
B
- -es
C
-en -en
D
-e -e

Slide 36 - Quizvraag

Ich habe diese braun... Schuhe (mv).
A
-e
B
-en
C
-er
D
-em

Slide 37 - Quizvraag

Er trägt meinen blau... Pulli (m).
A
-e
B
-er
C
-en
D
-em

Slide 38 - Quizvraag

Mein Bruder hat ein gelb...... T-Shirt (0) bekommen.
A
-en
B
-es
C
-e
D
-er

Slide 39 - Quizvraag

Wir fahren mit (d)... rot..... Boot (o).
A
dem -en
B
den -en
C
das -e
D
dem -em

Slide 40 - Quizvraag

Ein groß..... Mann kaufte ein Eis.
A
-en
B
-e
C
-es
D
-er

Slide 41 - Quizvraag

Durch (d)... rot... Hose (v) siehst du hübsch aus!
A
die -e
B
der -er
C
dem -en
D
das -es

Slide 42 - Quizvraag

Lesdoel bereikt?
Je kunt die uitgangen van het bijvoeglijk naamwoord toepassen.
A
Ja, ik kan het! Ben me zeker!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog een beetje oefenen... en dan komt het goed!

Slide 43 - Quizvraag

Hausaufgabe:
- Machen: Training Wortschatz, Aufgabe 7, 8, 13, Seite 69/70 + 72

& Grammatik-Training-Aufgabe 12, 13 und 14 machen = Seite 80-81

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide