In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
H5 begrippen oefenen
Slide 1 - Tekstslide
Waar in ons lichaam ligt ons erfelijk materiaal (DNA)
A
In iedere celkern
B
In onze voortplantingscellen
C
In onze hersenen
Slide 2 - Quizvraag
Erfelijke informatie
De volgorde van informatie op dit chromosoom is bij ons allemaal hetzelfde.
De INVULLING ervan verschilt.
Slide 3 - Tekstslide
Chromosomenparen
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Gentoype
De informatie over 1 erfelijke eigenschap op je DNA.
Bijvoorbeeld 1x informatie voor sproeten en 1x informatie voor GEEN sproeten.
Fenotype
Wat je aan kan zien aan de persoon zijn uiterlijk.
Deze persoon heeft GEEN sproeten
(het hebben van sproeten is een recessieve eigenschap. Een WAT, mevrouw? Daar kom ik later op terug.)
Slide 6 - Tekstslide
Hoeveel chromosomen heeft de mens?
A
23
B
46
C
ligt eraan of je een man of een vrouw bent.
Slide 7 - Quizvraag
Kan je het fenotype van een volwassene veranderen?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quizvraag
Als je het fenotype van een volwassene verandert, verandert zijn/haar genotype dan ook mee? Leg je antwoord uit.
Slide 9 - Open vraag
Hoeveel chromosomen heeft een spiercel
A
23
B
46
C
100
D
Kan je niet zeggen
Slide 10 - Quizvraag
Bevatten alle cellen van de mens evenveel chromosomen?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quizvraag
Welke cellen zijn de uitzondering als het gaat om het aantal chromosomen?
Slide 12 - Open vraag
Is van de dame hiernaast het fenotype of het genotype gewijzigd tussen de eerste en de tweede foto?
A
fenotype
B
genotype
Slide 13 - Quizvraag
Gen
1 stukje genetische informatie waarvan we weten over welke EIGENSCHAP het gaat.
Voorbeeld: Op dit gen ligt informatie over de het al of niet hebben van sproeten
Allel
1 gen waarvan we de INVULLING weten.
Voorbeeld: Dit allel zorgt voor het krijgen van sproeten (invulling van het gen dat we hiernaast zien)
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Geslachtscellen
Man: zaadcel
Vrouw: eicel
Bevatten maar 23 chromosomen. 1 van elk chromosomenpaar.
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Verwacht je dat in een cel van de hersenen de genen die gaan over haargroei een taak hebben?
A
Ja
B
Nee
C
Geen idee
Slide 19 - Quizvraag
Tot uiting komen van genen
In een cel komen alleen de genen tot uiting die voor die cel van belang zijn. De andere genen worden "uitgezet".
Zo'n cel is gedifferentieerd of heeft een specialisatie.
Cellen waarin alle genen nog aan staan worden stamcellen genoemd.
Slide 20 - Tekstslide
Hoeveel chromosomen heeft een zaadcel?
A
23
B
46
Slide 21 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen heeft een bevruchte eicel
A
23
B
46
Slide 22 - Quizvraag
5.9 Dominante en recessieve allelen
Na deze paragraaf kan je het verschil tussen een dominant en een recessief allel uitleggen en er de juiste "letter" aan koppelen. Ook kun je aangeven of iemand homozygoot of heterozygoot is voor een eigenschap.
Slide 23 - Tekstslide
Welke van de onderstaande voorbeelden is een allel
A
Alle genetische informatie over de de ogen
B
Één gen over oogkleur
C
Alle genetische informatie over oogkleur
D
Één gen met de informatie voor bruine ogen
Slide 24 - Quizvraag
Dominant (in gedrag)
Slide 25 - Tekstslide
Dominant bij erfelijke eigenschappen
Dominant betekent de boventoon voeren of de baas zijn.
Een dominante eigenschap is in het fenotype altijd zichtbaar als deze in het genotype aanwezig is. (een dominante eigenschap wordt met een HOOFDletter geschreven)
Slide 26 - Tekstslide
Recessieve eigenschap
Recessief is ondergeschikt.
Een recessieve eigenschap is in het fenotype alleen zichtbaar als in het genotype beide eigenschappen recessief zijn. (een recessieve eigenschap wordt met een kleine letter geschreven)
Slide 27 - Tekstslide
Homozygoot
Twee dezelfde allelen voor 1 erfelijke eigenschap:
Bijvoorbeeld informatie voor haar soort.
2 x dominante allel
2x krullend haar
OF
2 x recessieve allel
2 x steil haar
Heterozygoot
Twee verschillende allelen voor 1 erfelijke eigenschap
Bijvoorbeeld informatie voor haar soort.
1x krullend haar
1x steil haar.
Slide 28 - Tekstslide
Een zwart konijn heeft in zijn genotype informatie voor zwart en bruin haar. Welke kleur is dominant?
A
Zwart
B
Bruin
Slide 29 - Quizvraag
Een zwart konijn heeft in zijn genotype informatie voor zwart en bruin haar. Is dit konijn homozygoot of heterozygoot voor deze eigenschap?
A
Homozygoot
B
Heterozygoot
Slide 30 - Quizvraag
Dominant gen
Wordt met een hoofdletter weer gegeven.
Roos: bloemkleur rood is dominant over roze.
Als de bloem rood is heeft hij tenminste 1 allel voor rood dus als genotype: Aa of AA
Recessief gen
Wordt met een kleine letter weergegeven.
Roos: bloemkleur rood is dominant over roze.
Als de bloem roze is heeft hij 2 allelen voor roze dus als genotype:
aa
Slide 31 - Tekstslide
Letters dominant en recessief
Zijn belangrijk voor het kunnen rekenen met erfelijkheid. Voor het kunnen maken van een kruistabel (dat behandelen we volgende les)
Slide 32 - Tekstslide
Een man die heterozygoot is voor de eigenschap sproeten heeft als genotype voor deze eigenschap:
A
BB
B
Bb
C
bb
Slide 33 - Quizvraag
Sproeten
Het hebben van sproeten is een recessieve eigenschap.
Slide 34 - Tekstslide
Een vrouw die homozygoot is voor de eigenschap sproeten maar geen sproeten heeft heeft als genotype voor deze eigenschap?
A
BB
B
Bb
C
bb
Slide 35 - Quizvraag
Een man die heterozygoot is voor de eigenschap sproeten heeft in zijn geslachtscellen de volgende informatie liggen
A
allen B
B
allen b
C
50% B en 50 % b
Slide 36 - Quizvraag
Bij konijnen wordt dwerggroei bepaald door een recessief gen. Twee normale konijnen krijgen een aantal jongen met dwerggroei. Wat is het genotype van de jongen met dwerggroei?
A
DD
B
Dd
C
dd
Slide 37 - Quizvraag
Bij konijnen wordt dwerggroei bepaald door een recessief gen. Twee normale konijnen krijgen een aantal jongen met dwerggroei. Wat kan je nu zeggen over het genotype van de twee ouders?
Slide 38 - Open vraag
Doen voor formatieve kruisingstoets
- Leren begrippenlijst H5
- Letters (hoofd en klein) aan erfelijke eigenschappen kunnen koppelen