Di 14-02-2023 K3 L1/4

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

BR2G
Diensdat 14. Februar 2023

Slide 2 - Tekstslide

die Planung
  • Weektaakcontrole
  • Grammatik A en B wiederholen
  • Grammatik C: neu
  • Samen oefenen
  • Aufgaben

Slide 3 - Tekstslide

Weektaak controle
ff
Kapitel 3 Lektion 1: Aufgabe 2, 7, 8, 9, 10, 14

Danique, Julie, Veerle vA, Nikki, Casper, Daan, Douwe, Sara, Imme, Veerle H, Lieke, Jorinde, Isabel, Tijn, Thijmen, Ila, Anne, Isa, Cécile
Niet af --> boek?

Slide 4 - Tekstslide

Herhalen
Was weißt du noch?

Grammatik A
zinsontleding

Slide 5 - Tekstslide

onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
4e naamval
3e naamval
1e naamval

Slide 6 - Sleepvraag

Fritz kauft ein Buch.

Wat is Fritz?
A
Fritz is het onderwerp
B
Fritz is het lijdend voorwerp
C
Fritz is het meewerkend voorwerp
D
Fritz is weg

Slide 7 - Quizvraag

Ich gebe dem Hund einen Ball.

Wat is onderwerp (1e) ?
A
Ich
B
einen Ball
C
dem Hund
D
gebe

Slide 8 - Quizvraag

Ich gebe dem Hund einen Ball.

Wat is lijden voorwerp (4e) ?
A
Ich
B
einen Ball
C
dem Hund
D
gebe

Slide 9 - Quizvraag

Ich gebe dem Hund einen Ball.

Wat is meewerkend voorwerp (3e) ?
A
Ich
B
einen Ball
C
dem Hund
D
gebe

Slide 10 - Quizvraag

Ik weet hoe ik een zin moet ontleden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Hoe ontleed je een zin?
Stap 1: wat is de pv/het werkwoord?
Stap 2: wat is het onderwerp (1e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: wie/wat+gezegde
Stap 3: wat is het lijdend voorwerp (4e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: wie/wat+gezegde+onderwerp
Stap 4: wat is het meewerkend voorwerp (3e naamval) in de zin?
              --> je stelt dan de vraag: aan/voor wie+gezegde+onderwerp +                        lijdend voorwerp



*Je gaat dus van de 1e naamval, naar de 4e naamval, naar de 3e naamval.
*Het meewerkend voorwerp (3e naamval) hoeft niet altijd in een zin te staan.

Slide 12 - Tekstslide

Herhalen
Was weißt du noch?

Grammatik B
der-schema

Slide 13 - Tekstslide

D______ Bruder wohnt in Andelst.
A
Der
B
Den
C
Die
D
Das

Slide 14 - Quizvraag

Immer (altijd) solch____ Eis essen ist ungesund.
A
Solchas
B
Solchen
C
Solches
D
Solche

Slide 15 - Quizvraag

Ich habe dies____ Haus vor zwanzig Jahren gekauft.
A
Dieses
B
Diesas
C
Diesen
D
Dieser

Slide 16 - Quizvraag

Kennst du vielleicht dies____ Mann?
A
Diese
B
Diesen
C
Dieser
D
Dieses

Slide 17 - Quizvraag

Welch_____Freundin hat er Blumen geschickt (verstuurd)?
A
Welcher
B
Welches
C
Welchie
D
Welche

Slide 18 - Quizvraag

Ik weet hoe het 'der-schema' werkt
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

B: der-schema
Naamval
Zinsdeel
m (der)
v (die)
o (das)
mv (die)
1e
ow
der Mann
dieser Mann
welcher Mann
die Frau
diese Frau
welche Frau
das Kind
dieses Kind
welches Kind
die Kinder
diese Kinder
welche Kinder
4e
lv
den Mann
diesen Mann
welchen Mann
die Frau
diese Frau
welche Frau
das Kind
dieses Kind
welches Kind
die Kinder
diese Kinder
welche Kinder
                                      woorden die onder het 'der -schema' vallen:
der/die/das, dies- (dit/deze), jed-(elk/ieder), manch-(sommig),         solch-(zulk), all- (all) en welch- (welk)
1: de 1e en 4e naamval is bij vrouwelijk, onzijdig en meervoud hetzelfde.
2: bij onzijdig veranderd de a --> e als het niet 'das' is.

Slide 20 - Tekstslide

Grammatik C
ein- schema

Slide 21 - Tekstslide

C: ein-schema
Naamval
Zinsdeel
m (ein)
v (eine)
o (ein)
mv (eine)
1e
ow
ein Mann
mein Mann
euer Mann
eine Frau
meine Frau
eure Frau
ein Kind
mein Kind
euer Kind
keine Kinder
meine Kinder
eure Kinder
4e
lv
einen Mann
meinen Mann
euren Mann
eine Frau
meine Frau
eure Frau
ein Kind
mein Kind
euer Kind
keine Kinder
meine Kinder
eure Kinder
                                      woorden die onder het 'ein -schema' vallen:
ein-(een), kein- (geen), mein-(mijn), dein-(jouw), sein-(zijn), ihr- (haar), unser- (ons), euer/eure (), ihr- (j), Ihr- (uw)
1: de 1e en 4e naamval is bij vrouwelijk, onzijdig en meervoud hetzelfde.
2: Bij de 1e naamval mannelijk en 1e en 4e naamval onzijdig komt er niks achter.
3: alle bezittelijke voornaamwoorden vallen onder dit schema.

Slide 22 - Tekstslide

C: ein-schema
Dit schema moet je toepassen i.c.m. zinsontleding
Bv. Ein_____ Katze ist braun.
Stap 1: bepalen welk geslacht het znw is. Katze=vrouwelijk
Stap 2: bepalen welke naamval het is, ow (1e) of lv (4e) hiervoor moet je ontleden.
             --> wat is het ww? --> ist
             --> wie/wat ist? --> Ein____ Katze, dus dit is het onderwerp
Stap 3: Aflezen schema --> 1e naamval vrouwelijk
Stap 4: Invullen: Eine Katze
Naamval
Zinsdeel
m (ein)
v (eine)
o (ein)
mv (eine)
1e
ow
ein Mann
mein Mann
euer Mann
eine Frau
meine Frau
eure Frau
ein Kind
mein Kind
euer Kind
keine Kinder
meine Kinder
eure Kinder
4e
lv
einen Mann
meinen Mann
euren Mann
eine Frau
meine Frau
eure Frau
ein Kind
mein Kind
euer Kind
keine Kinder
meine Kinder
eure Kinder

Slide 23 - Tekstslide

Samen oefenen
1. Kennst du ihr______ Vater?
2. Wo wohnen eur_______ Eltern?
3. Er hat sein______ Tasche vergessen.
4. Kennst du mein_______ Bruder?
5. Ich habe unser_______ Tickets vergessen!

Slide 24 - Tekstslide

 Aufgaben machen
opdrachten maken
  • Was (wat)? 
Kapitel 3 Lektion 1 Aufgabe 15+16 (ein schema)
Kapitel 3 Lektion 4 maken 9+10 (zinsontleding)

  • Wie (hoe)? Online of boek
  • Hilfe (hulp)? Buren, docent
  • Zeit (tijd)? 13:20





An die Arbeit!

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide