4.5 Opmaak en doelgroep

Gesprek klas
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Gesprek klas

Slide 1 - Tekstslide

Lezen 4.5 Opmaak en doelgroep

Slide 2 - Tekstslide

Ik leer
- waarom een bepaalde opmaak gekozen is.
- uit de tekst afleiden voor welk publiek hij is geschreven.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is kritisch lezen?
A
Bij kritisch lezen geef je kritiek op de tekst.
B
Bij kritisch lezen, lees je alleen de bron.
C
Bij kritisch lezen wil je de hele tekst begrijpen.
D
Bij kritisch lezen bekijk je of de tekst betrouwbaar is.

Slide 4 - Quizvraag

Is een reclame over antiverouderingsmiddelen van de drogist een betrouwbare bron?
A
Ja, de drogist weet hoe de pillen werken.
B
Ja, de maker van de pillen weet wel hoe de pillen werken.
C
Nee, de drogist is niet deskundig genoeg.
D
Nee, de drogist wil je overtuigen om ze te kopen.

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer is een auteur betrouwbaar?
A
als hij deskundig en onpartijdig is
B
als hij partijdig is
C
als hij zijn mening geeft
D
als hij onbetrouwbare bronnen gebruikt

Slide 6 - Quizvraag

Objectieve argumenten zijn sterker dan subjectieve argumenten
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel argumenten tel je?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

tekst en publiek
Een schrijver houdt altijd rekening met zijn publiek, want anders bereikt hij zijn tekstdoel niet.
Hier kun je aan zien voor welke doelgroep de tekst bedoeld is:
- Onderwerp
- Bron
- Taalgebruik
- Lay-out

Slide 9 - Tekstslide

Onderwerp, bron
Onderwerp: Een tekst over zweefvliegen is voor geïnteresseerden in deze sport 

Bron: Waarschijnlijk lezen meer meisjes dan jongens de Girlzz

Slide 10 - Tekstslide

Taalgebruik
Een tekst in een wetenschappelijk tijdschrift bevat langere zinnen en heeft een lastiger vocabulaire. In teksten die voor een specifiek publiek bestemd zijn, lees je meer jargon (vaktermen).

Slide 11 - Tekstslide

Lay-out
Advertenties, teksten voor jongeren en populaire weekbladen voor een breed publiek (Quest en Glossy) zijn rijk geïllustreerd en hebben meestal grote koppen en veel kleuren. Tijdschriften voor een hoger opgeleid publiek (Onze Taal en Didactief) hebben minder illustraties en zijn zakelijker opgemaakt.

Slide 12 - Tekstslide

8 Voor welk publiek is deze tekst?
A
collega's
B
vrienden
C
kinderen
D
volwassen mensen

Slide 13 - Quizvraag

Voor welk publiek is deze tekst geschreven?
A
Een breed publiek
B
Een kleiner, gespecialiseerd publiek
C
Eén persoon of een kleine groep personen

Slide 14 - Quizvraag


Voor welk publiek is deze tekst geschikt?
A
Voor jongeren van 10-12 jaar
B
Voor jongeren van 14-16 jaar
C
Voor volwassen
D
Voor mensen die van surfen houden

Slide 15 - Quizvraag

Voor welk publiek is de tekst geschreven?
A
voor bedrijven die stagiaires zoeken
B
voor jongeren van het vmbo
C
voor ouders van jongeren

Slide 16 - Quizvraag

Feit, mening, argument 
Feiten: een feit kun je controleren.
Meningen: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: reden waarom je een bepaalde mening hebt

Slide 17 - Tekstslide

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt

Slide 18 - Quizvraag

De smartphone is onmisbaar.Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 19 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij vreemde ideeën heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Uit onderzoek blijkt dat roken slecht is voor je gezondheid.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 22 - Quizvraag

Je leerde:
- waarom een bepaalde opmaak gekozen is.
- uit de tekst afleiden voor welk publiek hij is geschreven.
-het verschil tussen een feit en een mening.

Maak opdrachten 4.5 A, B, C en de voortgangstoets.
4.4 nog niet gemaakt? Maak de voortgangstoets!

Slide 23 - Tekstslide