In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Zinsontleding
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
Wie heeft mijn potlood geleend?
A
mijn potlood
B
Wie
C
heeft
D
heeft geleend
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Straks ga ik zonnebloemen kopen voor mijn oma.
A
straks
B
ik
C
zonnebloemen
D
mijn oma
Slide 3 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De commandant bleef toch bevelen uitdelen.
A
bleef
B
bleef bevelen
C
bleef uitdelen
D
bleef bevelen uitdelen
Slide 4 - Quizvraag
Mijn grote broer
heeft
de lange ladder
tegen de muur
geplaatst.
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde
onderwerp
Slide 5 - Sleepvraag
Vaste volgorde in het ontleden
Ik | geef | een cadeautje
Onderstreep de persoonsvorm
Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen
Benoem het werkwoordelijk gezegde
Benoem het onderwerp
Benoem het lijdend voorwerp
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Persoonsvorm
Altijd een werkwoord
Geeft aan wat het onderwerp in de zin is of doet
Slide 8 - Tekstslide
Persoonsvorm
Zin vragend maken
Chris komt vanavond.
Komt Chris vanavond?
In een andere tijd zetten
Er liep een zwarte kat door de tuin.
Er loopt een zwarte kat door de tuin.
Van enkelvoud naar meervoud of andersom
Hij was onverwachts naar Parijs gegaan.
Zij waren onverwachts naar Parijs gegaan.
Slide 9 - Tekstslide
Persoonsvorm
Bij de gebiedende wijs kan de persoonsvorm niet in een andere tijd worden gezet.
Wat is de gebiedende wijs
Gebod, bevel, verzoek, raad enz
Wel kan je jij, u of u toevoegen
Loop maar door
Liep maar door
Loopt u maar door
Slide 10 - Tekstslide
Werkwoord
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat je doet.
Denk aan: dansen, rennen, eten, fietsen, gamen, werken.
Werkwoorden kun je vervoegen. Dat betekent dat je ze in verschillende vormen kunt gebruiken.
Denk aan gaan, twijfelen, bedenken, zijn, hebben.
(Dit zijn ook werkwoorden, terwijl ze veel minder duidelijk een activiteit aangeven)
Slide 11 - Tekstslide
Onderwerp
(getal) onderwerp
Loos onderwerp
Slide 12 - Tekstslide
Onderwerp
Wie /wat + persoonsvorm
Marieke schuift de deuren open
Vraag: Wie schuift?
Antwoord: Marieke
Schuift is PV - Mariek is ondw
Enkelvoud /meervoud overeenstemt met de persoonsvorm
De leeuw brulde van woede. De leeuw = ondw Brulde = PV
De leeuwen brulden van woede
Slide 13 - Tekstslide
Onderwerp
Het is vaak een loos onderwerp. Het onderwerp heeft geen betekenis
Het staat vaak voor Natuurgebeuren
Het regent de hele dag al.
Het een werking aanduidt
Het spookte in dat oude huis.
Als je het onderwerp niet kan/wil aangeven
Het zat hem niet mee.
Slide 14 - Tekstslide
Onderwerp
Onderwerp Wie/wat plus persoonsvorm
(getal) onderwerp
De hond blaft / De honden blaffen
Loos onderwerp
Het waait. / Het spookt. / Het zat tegen.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
Werkwoordelijk gezegde
Je vindt het werkwoordelijk gezegde door bij het ontleden alle werkwoorden uit de zin te halen.
Let op: soms lijkt een woord op een werkwoord, maar is het dat niet.
Ik fiets graag naar school.
Ik heb een nieuwe fiets.
Slide 17 - Tekstslide
Wanneer is het persoonsvorm of werkwoordelijk gezegde?
De persoonsvorm is altijd onderdeel van het werkwoordelijk gezegde. Soms staan er meer werkwoorden in de zin. Die zijn dan ook allemaal onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Bijvoorbeeld:
Kate heeft alle snoepjes uitgedeeld.
Persoonsvorm is heeft
Andere werkwoorden uitgedeeld
Werkwoordelijke gezegde heeft uitgedeeld
Soms is de persoonsvorm het enige werkwoord in de zin. Dan is de persoonsvorm het hele werkwoordelijk gezegde.Raketten vliegen door de ruimte.
Persoonsvorm vliegen
Werkwoordelijk gezegde vliegen
Slide 18 - Tekstslide
werkwoordelijk gezegde
Het woord te en aan het kan ook bij het werkwoordelijke gezegde horen
Francien stond maar te kijken
Persoonsvorm stond
Werkwoorden te kijken
Werkwoordelijk gezegde stond te kijken
Martin is aan het gamen.
Persoonsvorm is
Werkwoorden is gamen
Werkwoordelijk gezegde is aan het gamen
Slide 19 - Tekstslide
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Gisteren heb ik de boodschappen in de koelkast opgeruimd.
A
heb
B
heb opgeruimd
C
heb ik
D
opgeruimd
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De juf kijkt het werk binnen een week na.
A
kijkt
B
kijkt werk na
C
kijkt na
D
kijkt het werk na
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Ik kan nu zelfstandig de persoonsvorm vinden in een zin.
😒🙁😐🙂😃
Slide 23 - Poll
Ik kan nu zelfstandig het onderwerp vinden in een zin.
😒🙁😐🙂😃
Slide 24 - Poll
Ik kan nu zelfstandig het werkwoordelijk gezegde vinden in een zin.
😒🙁😐🙂😃
Slide 25 - Poll
Ik kan nu zelfstandig het lijdend voorwerp vinden in een zin.