KWT bovenbouw HAVO basisles TAK

KWT biologie BB
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

KWT biologie BB

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan ik doen
  • weektaak afmaken
  • paragraaf volgende les lezen
  • (lessonup les zelfstandig maken)
  • begrippenlijst maken (placemat)
  • begrippen leren
  • bekijk animaties op bioplek.org
  • maak een mindmap
  • oefenen:
- biologiepagina.nl
- oefentoetsen online boek
- examentraining boek
Weektaken
  • 4H - §1.5, examenopgaven, PO krekels + voorkennis H4
  • 5H - 9.2 + 9.3
    | (h) 4.3 + 4.4 
  • 4V - 1.3, T Gedrag van planten + 1.4+ start PO
  • 5V - 9.2, 9.3 + T Giraffe en okapi
  • 6V - 17.2, 17.3 + T DNA ontrafeld
    | (h) 1.5, 4.1, 4.2 en 4.3 

    Slide 2 - Tekstslide

    week 35 (30-08 t/m 03-09)
    Stappenplan vragen beantwoorden
    1. Is deze met of zonder een inleidende context?
    2. Doewoorden omcirkelen
    3. Puntwoorden onderstrepen.
    4. Woorden met signaalfunctie onder golven.
    5. Puntwoorden allemaal uitleggen.
    6. Slotzin formuleren: controleer of het signaalwoord en het gevraagde verband/ de redenering in je antwoord goed is verwerkt. 

    Slide 3 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    context
    Maak een onderscheid tussen de context en de vraag.
    1. Vraag zonder inleidende context
    2. Vraag met relevante inleidende context.
    3. Vraag met niet-relevante inleidende context.

    Slide 4 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Doewoorden (omcirkel)

    Leg uit (uitleggen)
    Bepaal (bepalen)
    Bereken (berekenen)
    Vul in (invullen)
    Geef aan (aangeven)
    Schrijf een werkplan (schrijven)
    Toon aan (aantonen)
    Doewoorden (omcirkel)

    Voeg toe (toevoegen)
    Beschrijf (beschrijven)
    Noteer (noteren)
    Laat met een berekening zien (laten zien)
    Vergelijk (vergelijken)
    Teken (tekenen)

    Slide 5 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Puntwoorden
    onderstreep de...

    Vakspecifieke taal of (biologische) begrippen

    Slide 6 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Signaalwoorden
    Zet een kringelstreep onder de signaalwoorden (deze komen terug in je antwoord)

    Oorzakelijk verband (oorzaak en gevolg)
    doordat, daardoor, als gevolg van, zodat, etc

    Redengevend verband (argument)
    daarom, omdat, immers, dat blijkt uit, etc

    Concluderend verband (afrondend)
    dus, daarom, kortom, al met al, etc

    Slide 7 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Zilvermeeuwen rollen eieren die uit het nest zijn gerold, terug in het nest. Bij onderzoek is gebleken dat zij namaakeieren, die wel twintig maal zo groot zijn als de eigen eieren eerder in het nest rollen dan de eigen eieren. De namaakeieren hebben hetzelfde kleurpatroon als de eigen eieren. Is de volgende bewering hierover juist of onjuist?

    Het grote namaakei is een sleutelprikkel voor het inrolgedrag, het normale eigen ei niet.
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 8 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Zilvermeeuwen rollen eieren die uit het nest zijn gerold, terug in het nest. Bij onderzoek is gebleken dat zij namaakeieren, die wel twintig maal zo groot zijn als de eigen eieren eerder in het nest rollen dan de eigen eieren. De namaakeieren hebben hetzelfde kleurpatroon als de eigen eieren. Is de volgende bewering hierover juist of onjuist?

    Het grote namaakei is een motiverende factor voor het inrolgedrag, het eigen ei niet.

    Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 9 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    Zilvermeeuwen rollen eieren die uit het nest zijn gerold, terug in het nest. Bij onderzoek is gebleken dat zij namaakeieren, die wel twintig maal zo groot zijn als de eigen eieren eerder in het nest rollen dan de eigen eieren. De namaakeieren hebben hetzelfde kleurpatroon als de eigen eieren. Is de volgende bewering hierover juist of onjuist?

    Bij het inrolgedrag is sprake van een leerproces door inprenting.

    Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?
    A
    juist
    B
    onjuist

    Slide 10 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    .In de strips van Hergé over Kuifje speelt kapitein Haddock een belangrijke rol. De tekenaar kent deze figuur een opvliegend karakter toe.
    In de bron zijn vier tekeningen van kapitein Haddock opgenomen.

    Zijn in de tekeningen 1 t/m 4 sleutelprikkels te vinden voor het gedrag van kapitein Haddock dat de tekenaar wilde uitbeelden? En motiverende factoren?

    A
    geen van beiden
    B
    beiden
    C
    alleen motiverende factoren
    D
    alleen sleutelprikkels

    Slide 11 - Quizvraag

    Deze slide heeft geen instructies

    4 HAVO H1 gedrag

    Slide 12 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Pinguïns 
    (examentraining opgave 1)
    Van de buitenkant is een pinguïn: een koddig beest met twee platvoeten, twee flippertjes en een vooral zwart-wit gekleurd verenkleed. Rode of roze snavels en bij sommige soorten leuke, punkige gele kuifjes voegen opvallende kleuraccenten toe.
    Van de huidige zeventien soorten pinguïns leven er maar twee uitsluitend op het Antarctische continent. De andere soorten bewonen vooral de vele eilanden en eilandjes in de zuidelijke wateren en de zuidelijke delen van Amerika, Afrika, Australië en Nieuw-Zeeland. Ondanks de grote uiterlijke gelijkenis vertonen de soorten grote verschillen in gedrag. Zo heeft iedere soort zijn eigen baltsgedrag.
    Ook zijn er grote verschillen in broedgedrag. Slechts twee soorten broeden solitair (de Geeloogpinguïn en de Fiordlandpinguïn), de overige vijftien soorten doen dat in kolonieverband. Bij de Ezelspinguïn zijn zulke kolonies nog relatief klein, tot ca. 100 broedparen, maar bij onder andere de Koningspinguïn en de Macaronipinguïn kunnen de kolonies uit meer dan honderdduizend paren bestaan. Als de eieren zijn uitgekomen, is de zorg nog niet voorbij. Sommige soorten, onder andere de Konings- en de Keizerspinguïn, kennen crèches met vele duizenden jongen. De jongen staan in deze crèches dicht tegen elkaar.
    bewerkt naar: Jelle Reumer, Crèche in de vrieskou, NRC Handelsblad, 23 oktober 1999
    Bron Cito Eindexamen biologie havo, 2005 - I




    Slide 13 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    vraag 1

    Iemand meent het gedrag waarbij de jongen in de crèches dicht tegen elkaar aan staan, te kunnen verklaren door te zeggen: ‘Het is gezelliger voor de pinguïns om zo dicht tegen elkaar aan te staan.’
    (1p) Leg uit waarom zo’n verklaring in de gedragsleer niet acceptabel is.

    Slide 14 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    context
    Maak een onderscheid tussen de context en de vraag.
    1. Vraag zonder inleidende context
    2. Vraag met relevante inleidende context.
    3. Vraag met niet-relevante inleidende context.

    Slide 15 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Doewoorden (omcirkel)

    Leg uit (uitleggen)
    Bepaal (bepalen)
    Bereken (berekenen)
    Vul in (invullen)
    Geef aan (aangeven)
    Schrijf een werkplan (schrijven)
    Toon aan (aantonen)
    Doewoorden (omcirkel)

    Voeg toe (toevoegen)
    Beschrijf (beschrijven)
    Noteer (noteren)
    Laat met een berekening zien (laten zien)
    Vergelijk (vergelijken)
    Teken (tekenen)

    Slide 16 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Puntwoorden
    onderstreep de...

    Vakspecifieke taal of (biologische) begrippen

    Bij deze vraag hoef je de begrippen niet uit te leggen (het is geen open vraag), maar je moet de biologische begrippen wel kennen om de vraag te kunnen beantwoorden.

    Slide 17 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Signaalwoorden
    Zet een kringelstreep onder de signaalwoorden (deze komen terug in je antwoord)

    Oorzakelijk verband (oorzaak en gevolg)
    doordat, daardoor, als gevolg van, zodat, etc

    Redengevend verband (argument)
    daarom, omdat, immers, dat blijkt uit, etc

    Concluderend verband (afrondend)
    dus, daarom, kortom, al met al, etc

    Slide 18 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Iemand meent het gedrag waarbij de jongen in de crèches dicht tegen elkaar aan staan, te kunnen verklaren door te zeggen: ‘Het is gezelliger voor de pinguïns om zo dicht tegen elkaar aan te staan.’

    (1p) Leg uit waarom zo’n verklaring in de gedragsleer niet acceptabel is.

    Slide 19 - Open vraag

    Deze slide heeft geen instructies

    samenvattend
    1. De context was in principe niet relevant maar kan voorkennis activeren.
    2. Het doewoord was 'leg uit' - je moet dus met een verklaring komen
    3. Er zaten in de vraag geen puntwoorden om uit te leggen, maar er moest wel kennis zijn van het biologische begrip 'antropomorfisme'
    4. Er was niet een heel duidelijk signaalwoord (waarom - geeft aan dat je met een verklaring moet komen). Start je antwoord met de vraag 'zo'n verklaring is in de gedragsleer niet acceptabel omdat etc'

    Zo'n verklaring is in de gedragsleer niet acceptabel omdat gedragsonderzoekers het projecteren van menselijke eigenschappen op dieren proberen te vermijden/ er sprake is van antropomorfisme (doordat de term 'gezelliger' wordt gebruikt.) 


    Slide 20 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Pinguïns 
    (examentraining opgave 2)
    Van de buitenkant is een pinguïn: een koddig beest met twee platvoeten, twee flippertjes en een vooral zwart-wit gekleurd verenkleed. Rode of roze snavels en bij sommige soorten leuke, punkige gele kuifjes voegen opvallende kleuraccenten toe.
    Van de huidige zeventien soorten pinguïns leven er maar twee uitsluitend op het Antarctische continent. De andere soorten bewonen vooral de vele eilanden en eilandjes in de zuidelijke wateren en de zuidelijke delen van Amerika, Afrika, Australië en Nieuw-Zeeland. Ondanks de grote uiterlijke gelijkenis vertonen de soorten grote verschillen in gedrag. Zo heeft iedere soort zijn eigen baltsgedrag.
    Ook zijn er grote verschillen in broedgedrag. Slechts twee soorten broeden solitair (de Geeloogpinguïn en de Fiordlandpinguïn), de overige vijftien soorten doen dat in kolonieverband. Bij de Ezelspinguïn zijn zulke kolonies nog relatief klein, tot ca. 100 broedparen, maar bij onder andere de Koningspinguïn en de Macaronipinguïn kunnen de kolonies uit meer dan honderdduizend paren bestaan. Als de eieren zijn uitgekomen, is de zorg nog niet voorbij. Sommige soorten, onder andere de Konings- en de Keizerspinguïn, kennen crèches met vele duizenden jongen. De jongen staan in deze crèches dicht tegen elkaar.
    bewerkt naar: Jelle Reumer, Crèche in de vrieskou, NRC Handelsblad, 23 oktober 1999
    Bron Cito Eindexamen biologie havo, 2005 - I




    Slide 21 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    vraag 2




    Iedere soort heeft zijn eigen baltsgedrag.
    (1p) Wat is de functie van dit verschil in baltsgedrag?

    Slide 22 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    context
    Maak een onderscheid tussen de context en de vraag.
    1. Vraag zonder inleidende context
    2. Vraag met relevante inleidende context.
    3. Vraag met niet-relevante inleidende context.

    Slide 23 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Doewoorden (omcirkel)

    Leg uit (uitleggen)
    Bepaal (bepalen)
    Bereken (berekenen)
    Vul in (invullen)
    Geef aan (aangeven)
    Schrijf een werkplan (schrijven)
    Toon aan (aantonen)
    Doewoorden (omcirkel)

    Voeg toe (toevoegen)
    Beschrijf (beschrijven)
    Noteer (noteren)
    Laat met een berekening zien (laten zien)
    Vergelijk (vergelijken)
    Teken (tekenen)

    Slide 24 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Puntwoorden
    onderstreep de...

    Vakspecifieke taal of (biologische) begrippen

    Iedere soort heeft zijn eigen baltsgedrag.
    (1p) Wat is de functie van dit verschil in baltsgedrag?

    Slide 25 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Signaalwoorden
    Zet een kringelstreep onder de signaalwoorden (deze komen terug in je antwoord)

    Oorzakelijk verband (oorzaak en gevolg)
    doordat, daardoor, als gevolg van, zodat, etc

    Redengevend verband (argument)
    daarom, omdat, immers, dat blijkt uit, etc

    Concluderend verband (afrondend)
    dus, daarom, kortom, al met al, etc

    Slide 26 - Tekstslide

    Deze slide heeft geen instructies

    Iedere soort heeft zijn eigen baltsgedrag.

    (1p) Wat is de functie van dit verschil in baltsgedrag?

    Slide 27 - Open vraag

    Deze slide heeft geen instructies