iweh Modalverben

Die Modalverben im Präteritum
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Die Modalverben im Präteritum

Slide 1 - Tekstslide

dürfen
können
müssen
wollen
wissen
ich
durfte
konnte
musste
wollte
wusste
du
durftest
konntest
musstest
wolltest
wusstest
er, sie, es
durfte
konnte
musste
wollte
wusste
wir
durften
konnten
mussten
wollten
wussten
ihr
durftet
konttet
musstet
wolltet
wusstet
sie, Sie
durften
kontten
mussten
wollten
wusstet
Modalverben im Präteritum (o.v.t.) 

Slide 2 - Tekstslide

moeten (noodzaak)
kunnen
mogen
willen
houden van
leuk vinden
lusten
moeten (van ander)
weten
mögen
wollen
dürfen
müssen
können
sollen
wissen

Slide 3 - Sleepvraag

Merkmale Modalverben Präteritum
 Modalverben hebben in de o.v.t.  kenmerken:


1. nergens een umlaut!

2. vervoeging zoals bij zwakke werkwoorden o.v.t. 
   (stam + uitgang te, test, te, ten, tet, ten)
 

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn Modalverben?
Dit zijn werkwoorden geven een bepaalde houding ten opzichte van het werkwoord aan. Bijv. Ik mag zwemmen. / Ik kan zwemmen. / Ik wil zwemmen.

  • dürfen: mogen, toestemming hebben
  • können: kunnen, in staat zijn
  • mögen: mogen, leuk vinden, lusten, houden van
  • müssen: moeten, (noodzakelijk, vanzelfsprekend)
  • sollen: moeten (van iemand anders)
  • wollen: willen
  • wissen: weten


Slide 5 - Tekstslide

Modalverben Präteritum
können  > ich konnte
dürfen    > ich durfte
mögen   > ich mochte
müssen > ich musste
sollen     > ich sollte
wollen    > ich wollte
wissen   > ich wusste

Slide 6 - Tekstslide

Modalverben im Präteritum

Slide 7 - Tekstslide

[geweten] Du hast doch ........... , dass du auf mich zählen kannst, oder?
A
gewissen
B
gewusst
C
gewisst

Slide 8 - Quizvraag

[Nl: mocht] ................ Sie auch ohne Eintrittskarte hinein?
A
Mochten
B
Möchten
C
Durften
D
Dürften

Slide 9 - Quizvraag

[müssen] Wir ............. zugeben, dass die Gegner besser spielten.
A
mussten
B
müssten
C
müssen

Slide 10 - Quizvraag

[mögen] ................. ihr Handball lieber als Volleyball?
A
Mochtet
B
Mögtet
C
Mochten

Slide 11 - Quizvraag

[wissen] Rainer ........... nicht, dass ihr Profis seid.
A
wisst
B
wisste
C
wusste

Slide 12 - Quizvraag

[können] Man ............ nur noch einen Stehplatz bekommen.
A
konn
B
könnte
C
konnte

Slide 13 - Quizvraag

[Nl:lustte] Als Kind schon ............. ich kein Sauerkraut.

Slide 14 - Open vraag

[sollen] Ihr ............. schon um neun Uhr hier sein!

A
sollten
B
solltet
C
söllten

Slide 15 - Quizvraag

[Nl: kon] ............. du wegen deiner Verletzung nicht mitspielen?

Slide 16 - Open vraag

[Nl: zou willen] Unsere Mannschaft ............... gern mal Meister werden.

Slide 17 - Open vraag

[Nl: moesten] Für unser Urlaubsgeld ............ wir zwei Wochen arbeiten.

Slide 18 - Open vraag

[Nl: moest] Der Trainer sagte, ich .............. fleißiger trainieren.

Slide 19 - Open vraag

[Nl: mochten] Wir ........... uns das Spiel umsonst ansehen.

Slide 20 - Open vraag

[dürfen] Wir .......... nicht machen, nur zuschauen.
A
darften
B
dürften
C
durften

Slide 21 - Quizvraag

[Nl: moeten] ............... du mit deiner Mannschaft wöchentlich trainieren?

Slide 22 - Open vraag

[leuk gevonden] Handball habe ich von Jugend auf ................. .
A
gemögen
B
gemögt
C
gemocht

Slide 23 - Quizvraag

[Nl: wisten] W............. ihr nicht, wo die Turnhalle ist?

Slide 24 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Früher ... (können) man nicht immer und überall angerufen werden.

Slide 25 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Man ... (müssen) auch nicht für jeden erreichbar sein.

Slide 26 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Wir ... (wollen) uns das Handy umtasuchen.

Slide 27 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ihr ... (wissen) schon am zweiten Tag meine Name.

Slide 28 - Open vraag

Ergänze Modalverb Präteritum:
Ich ... (dürfen) das Handy meiner Mutter nicht verwenden.

Slide 29 - Open vraag

Zoek op het internet wat voor een bedrijf Deloitte is. Deel je antwoord hier:

Slide 30 - Open vraag

Waarom Duits in deze functie?

Slide 31 - Woordweb

Geef hier aan welke vraag je zou willen/kunnen stellen aan meneer Schep:

Slide 32 - Open vraag