woordenschat maandag 25 februari

Programma deze week
-oefenen met woordenschat
-groter dan mijn vader of groter als mijn vader.
-opbouw van alinea's
-Nieuwsbegrip
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Programma deze week
-oefenen met woordenschat
-groter dan mijn vader of groter als mijn vader.
-opbouw van alinea's
-Nieuwsbegrip

Slide 1 - Tekstslide

filmverslag
3e periode sollicitatiebrief en cv en dus geen filmverslag.
INLEVEREN MAANDAG 18 MAART
4e periode filmverslag
Vechtmeisje ?

Slide 2 - Tekstslide

Top tien (november 2018)
01 Lara 8.1
02 Mika 8
03 Eve en Mirjam 7.8
05 Mart Anwar en Daisy 7.5
08 Yana en Tamer 7.3
10 Nur, Wessel en Hafsa 7.2

Slide 3 - Tekstslide

Woordenschat
Opdracht 1, 2 en 3 (176/177 en 178).

Heb je oefening 3 af dan laat je die controleren.
Extra : Maak opdracht 7 (bladzijde 180).

Slide 4 - Tekstslide

Oefentoets
Spelling blok 4

Je krijgt er vijftien. Voor iedere vraag heb je tien seconden bedenktijd.

Slide 5 - Tekstslide

Vul het goede bijvoegelijke naamwoord in
A
een kale man
B
een kaal man
C
een kalen man

Slide 6 - Quizvraag


A
het dikken boek
B
het dikke boek
C
het dik boek

Slide 7 - Quizvraag


A
een plastice tas
B
een plasticen tas
C
een plastic tas

Slide 8 - Quizvraag


A
een zilveren armband
B
een zilvere armband
C
een zilver armband

Slide 9 - Quizvraag


A
het riet dak
B
het riete dak
C
het rieten dak

Slide 10 - Quizvraag

Bezitsvorm. Welke is goed ?
A
Ali's telefoon
B
Mijn vader's gitaar
C
Rianne's wens

Slide 11 - Quizvraag


A
Farah's paard
B
Lex' ouders
C
Morriss tas

Slide 12 - Quizvraag


A
Latifas parfum
B
Sally's broer
C
Mijn zusje's fiets

Slide 13 - Quizvraag


A
Oma's sieraden
B
Maxs broer
C
Jimmys zusje

Slide 14 - Quizvraag


A
je moeder's vriend
B
Marco Borsatos liedje
C
Lucas' laptop

Slide 15 - Quizvraag

Vul het goede getal in :
Omar heeft ….. boeken
A
15
B
vijftien

Slide 16 - Quizvraag

Zijn vader heeft er wel …..
A
84
B
vierentachtig

Slide 17 - Quizvraag

Op deze weg mogen de auto's maar ….. kilometer per uur rijden.
A
80
B
tachtig

Slide 18 - Quizvraag

Mijn zus wordt woensdag ….. jaar.
A
16
B
zestien

Slide 19 - Quizvraag

En de laatste : In onze kantine kost een broodje ….. euro.
A
2
B
twee

Slide 20 - Quizvraag

Top tien (februari 2019)
1 Lara (8.24)
2 Anwar (7.92)
3 Yuri (7.64)
4 Zina en Mart (7.56)
6 Wessel (7.44)
7 Eve (7.28)
8 Kayleigh en Mika (7.24) 
10 Daisy (7.22)

Slide 21 - Tekstslide

Programma deze week
-oefenen met woordenschat
-groter dan mijn vader of groter als mijn vader.
-opbouw van alinea's
-Nieuwsbegrip

Slide 22 - Tekstslide

Woordenschat
Opdracht 1, 2 en 3 (176/177 en 178).

Heb je oefening 3 af dan laat je die controleren.
Extra : Maak opdracht 7 (bladzijde 180).

Slide 23 - Tekstslide

opdracht 2
1 Vorig jaar heb je geleerd wat het .... werkwoordelijk gezegde betekent.
2 De tweelingzussen lijken erg op elkaar. Je kunt ze bijna niet .....
3 De plattegrond op het station is heel ..... Je kunt precies zien waar je bent.
4 Op de open dag kun je ..... een praktijkles in de keuken.
5 Hoe kun je ..... dat deze fiets echt van jou is ?
6 Messi is een goede voetballer. Hij heeft een goede techniek en hij heeft veel ..... in het spel.

Slide 24 - Tekstslide

Je gaat veel te laat naar bed. Dat ……
je gezondheid.
A
is op de hoogte van
B
gaat ten koste van

Slide 25 - Quizvraag

De docent vertelt ….. wat we in de toneelweek gaan doen.
A
in grote lijnen
B
tekort aan

Slide 26 - Quizvraag

Er is een ….. goede metselaars.
A
ten koste van
B
tekort aan

Slide 27 - Quizvraag

De docent vraagt of iedereen ….. de studiedag volgende week.
A
in grote lijnen
B
op de hoogte is van

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Link

groter dan of groter als
groter dan
vergrotende trap meer dan/kleiner dan/mooier dan
als
net zo en even net zo groot/even mooi als/niet zo groot als

Slide 30 - Tekstslide

De zomervakantie duurt langer …. de meivakantie.
A
als
B
dan

Slide 31 - Quizvraag

Onze voorstelling was veel leuker ….. die van de andere groep.
A
als
B
dan

Slide 32 - Quizvraag

In Friesland is het niet zo druk …..
in de Randstad.
A
als
B
dan

Slide 33 - Quizvraag

Spreek je net zo goed Spaans …..
Nederlands
A
als
B
dan

Slide 34 - Quizvraag

In de stad ben je op de fiets vaak sneller ….. met de auto.
A
als
B
dan

Slide 35 - Quizvraag

Klas 2A is even vroeg uit ….. klas 2C.
A
als
B
dan

Slide 36 - Quizvraag

vaktaal
vaktaal woorden kunnen een andere betekenis hebben dan dezelfde woorden in gewone taal.
Leg de appels maar in de schaal. De fietskaart heeft een schaal van 1 : 50.000
Eerst maken we nu 6.2 en opdracht 7van blz 180.
Daarna maak je opdracht 6.1

Slide 37 - Tekstslide

Tekenopdracht 6.1 blz 179 Van opdracht 6.1 wil ik graag een foto hebben.

Slide 38 - Open vraag

antwoorden opdracht 7
1 oplossen
2 verplaatsen
3 stoffen
4 spanning
5 slang
6 kapt
Wat neem je morgen mee ?

Slide 39 - Tekstslide

Het maken van een c.v.
Wat moet er allemaal in, hoe maak je het op ?T.Woudstra@echnaton.asg.nl

Slide 40 - Tekstslide

Spijbelen voor klimaat

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Video

opdrachten
opdracht 1.3 vraag 1 t/m 6
opdracht 1 en opdracht 3, aan het einde van de les lever je je werk in.
Komende week :
Schrift mee, geen losse blaadjes 
Dinsdag CV af,woensdag laptop mee sollicitatiebrief zorg dat je een baan hebt waarop je wilt solliciteren.
Maandag 11 maart toets blok 4

Slide 43 - Tekstslide

Wat verbranden veel electriciteitscentrales om stroom te maken ?
A
plastic
B
aardolie steenkool en aardgas
C
benzine en diesel

Slide 44 - Quizvraag

Vraag 2: Aardolie, steenkool en aardgas zijn fossiele brandstoffen. Wat is waar over deze brandstoffen?
A
Het zijn grondstoffen die lang, lang geleden zijn ontstaan uit de resten van planten en dieren. Door die stoffen te verbranden kun je energie opwekken.
B
Het zijn grondstoffen die lang, lang geleden zijn ontstaan uit de resten van planten en dieren. Door die stoffen te verbranden komt er meer zuurstof (O2) in de lucht.
C
Het zijn schone energiebronnen die nooit op kunnen raken. Net zoals zonnepanelen of windenergie.

Slide 45 - Quizvraag

Vraag 3: Welk gas komt vrij bij verbranding van steenkool, aardgas en aardolie?
A
Cl (Chloor)
B
He (Helium)
C
CO2 (koolstofdioxide)

Slide 46 - Quizvraag

Vraag 4: CO2 houdt de warmte van de zon rond de aarde vast. Het klimaat verandert als er teveel CO2 in de lucht komt. Wat is niet waar?
A
Er kunnen extreme droogtes komen.
B
Het wordt steeds langer licht op aarde.
C
Er kunnen overstromingen komen.

Slide 47 - Quizvraag

Vraag 5: Wat is waar over het maken van plastic en kunststof?
A
Het maken van plastic en kunststof gebeurt met schone energie.
B
Het wordt gemaakt van aardolie. Het boren naar olie kan gevaarlijk zijn. Het maken van plastic en kunststof producten kost energie.
C
Het wordt gemaakt van rubber. Er hoeft geen olie geboord te worden.

Slide 48 - Quizvraag

Vraag 6: Hebben ijsberen last van klimaatverandering?
A
Ja, door de langere zomer wordt er meer op ijsberen gejaagd.
B
Nee, de ijsbeer heeft er helemaal geen last van. Ze kunnen heel goed zwemmen en door minder ijs kunnen ze juist makkelijker zeehonden vangen.
C
Ja, het leefgebied van de ijsbeer wordt kleiner. Ze moeten verder weg om te jagen waardoor ze vermoeid raken en kunnen verdrinken.

Slide 49 - Quizvraag

Vraag 7: Schone energie is energie van de zon, wind of het water. Wat is waar?
A
Er hoeft niet naar olie geboord te worden. Er komt geen extra CO2 in de lucht bij de verbranding in elektriciteitscentrales. Schone energie kan niet opraken.
B
Schone energie kan je niet overal opwekken.
C
Er komt veel CO2 in de lucht, waardoor het lekker warm wordt. Schone energie kan niet opraken.

Slide 50 - Quizvraag

Vraag 8: En windmolen kan...
A
Met de energie van 1 windmolen kan je wel 350 sportvelden verlichten.
B
De wieken kunnen bijna 300 kilometer per uur draaien.
C
Allebei de antwoorden kloppen.

Slide 51 - Quizvraag

Vraag 9: Hieronder staan dingen die allemaal goed zijn voor het klimaat. Wat zijn de allerbeste keuzes?
A
Met zoveel mogelijk mensen in één auto naar school. Minder nieuwe spullen kopen. Minder warm water gebruiken.
B
Op de fiets naar school. Spullen ruilen met vrienden in plaats van nieuw te kopen. Zonnepanelen op het dak van de school.
C
Met zoveel mogelijk mensen in één auto naar school. De computer uitdoen als je weggaat en de koelkast meteen dicht doen.

Slide 52 - Quizvraag