4.1 dl2

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
4.1 Van eicel tot baby
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Paragraaf 1 Dierenwelzijn
4.1 Van eicel tot baby

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Terugblik 4.1 dl1; Quiz en begrippencheck
- ld 3: Geslachtsorganen bouw: 
Kruidnoten Race! Jongens tegen Meisjes
- ld 3: Geslachtsorganen functies m/v
- ld 4: Geslachtskenmerken + oefening

Slide 2 - Tekstslide

Welke weg legt een zaadcel na zaadlozing af?
A
vagina - baarmoedermond-baarmoeder- eileider
B
baarmoeder - vagina - eileider
C
baarmoedermond- eileider - baarmoeder - vagina
D
vagina - baarmoeder - eileider - baarmoedermond

Slide 3 - Quizvraag

Als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt deze bevruchte eicel zich dan gewoonlijk?
A
Baarmoeder
B
Eileider
C
Vagina
D
Ovarium

Slide 4 - Quizvraag

Hoe beweegt de bevruchte eicel zich naar de baarmoeder?
A
Met behulp van spieren in de baarmoederwand
B
met behulp van trilharen in de eileider
C
met behulp van vloeistof in de eileider
D
met behulp van zaadcellen in de eileider

Slide 5 - Quizvraag

Nadat de zaadcel de eicel heeft bevrucht ontstaan er delingen.
Hoe heten deze delingen?
A
Embryonale delingen
B
Reductiedelingen
C
Klievingsdelingen
D
Gewone celdelingen

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn klievingsdelingen?
A
Delingen waarbij de cellen hard groeien
B
Delingen waarbij de cellen niet groeien
C
Delingen waarbij een klein deel van de cellen groeit
D
Delingen waarbij de cellen steeds kleiner worden

Slide 7 - Quizvraag

Zijn de klievingsdelingen een voorbeeld van mitose?
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Wat is innesteling?
A
Bevruchte eicel zet zich vast in het baarmoederslijmvlies
B
De bevruchte eicel gaat door de eileider
C
De kern van de eicel smelt met de kern van de zaadcel
D
Bevruchte eicel zet zich vast in de eileider

Slide 9 - Quizvraag

Bij welke week in je zwangerschap wordt een embryo een foetus?
A
11
B
18
C
24
D
37

Slide 10 - Quizvraag

Vindt bij een zwangere vrouw menstruatie plaats? En ovulatie?
A
Zowel menstruatie als ovulatie
B
Wel menstruatie maar geen ovulatie.
C
Wel ovulatie maar geen menstruatie.
D
Geen menstruatie en geen ovulatie.

Slide 11 - Quizvraag

Hoe komt een baby van afvalstoffen af
A
Via de mond
B
Via het vruchtwater
C
Via de baarmoeder
D
Via de placenta

Slide 12 - Quizvraag

Welk bloedvat vervoerd zuurstofrijk bloed naar de baby en van wie is dit bloed
A
Navelstrengader bloed van de moeder
B
Navelstrengslagader bloed van de moeder
C
Navelstrengader bloed van de baby
D
Navelstrengslagader bloed van de baby

Slide 13 - Quizvraag

Leg begrippen uit aan elkaar (5 min)
zygote
placenta
klievingsdeling
ovulatie
blastula
menstruatie
innesteling
foetus
navelstreng
bevruchtingsmembraan
timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Leerdoelen 4.1
1. Je beschrijft het bevruchtingsproces en de embryonale ontwikkeling bij de mens
2. Je beschrijft de bouw en functie van de placenta en de navelstreng en je legt verband tussen de leefstijl van de moeder en de ontwikkeling van het embryo en de foetus. 
3. Je beschrijft de ontwikkeling, bouw en werking van de voortplantingsorganen en de vorming van de secundaire geslachtskenmerken. 
4. Je licht toe wat tertiaire geslachtskenmerken zijn, hoe seksuele geaardheid kan verschillen en wat ongewenste intimiteiten zijn. 


Slide 15 - Tekstslide

Aanleg gelachtsorganen
Jongens hebben chromosomen X en Y, meisjes hebben XX.
Bij aanwezigheid van een Y chromosoom is een SRY gen actief. Dit zorgt voor de ontwikkeling van testes (zaadballen) rond de 6e week van de zwangerschap.

Slide 16 - Tekstslide

Bestudeer 4.1 bron 4, BINAS 86A1 en B1: Geslachtsorganen Man & Vrouw

Maak twee jongens en twee meiden groepen. 
Doe de boeken DICHT!
---> Kruidnoten Race!
timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

Kruidnoten Race!
jongengroep 1: geslachtsorgaan vrouw
jongensgroep 2: geslachtsorgaan man

meidengroep 1: geslachtsorgaan vrouw
meidengroep 2: geslachtsorgaan man

Benoem in 5 min zo veel mogelijk van de volgende onderdelen!
Vrouw: nummers 5 t/m 15
Man: nummers 2 t/m 12 + 15
timer
5:00

Slide 18 - Tekstslide

Vrouw: nummers 5 t/m 15

Slide 19 - Tekstslide

Man: nummers 2 t/m 12 + 15

Slide 20 - Tekstslide

Urinebuis
korter bij vrouwen-> grotere kans op blaasontsteking. 
Vagina: lage pH (3,8 - 4,5) door melkzuurbacteriën voorkomt ontwikkeling ongewenste schimmels en bacteriën.
Maagdenvlies = geen vlies! randje slijmvliesweefsel 

BINAS 86B1

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Voor de geboorte dalen de zaadballen in vanuit de buikholte in het scrotum (balzak).
Zaadcellen optimumtemperatuur: ongeveer 35°C (regeling via spiertjes in de balzak)





BINAS 86A1

Slide 23 - Tekstslide


Bij een erectie vullen de zwellichamen zich met bloed
Zaadlozing: spiertjes rondom bijbal (opslag zaadcellen) trekken samen 





BINAS 86A1

Slide 24 - Tekstslide

Sperma = Zaadcellen met vocht van prostaatklier en zaadblaasje





BINAS 86A1

Slide 25 - Tekstslide

Functies geslachtsorganen 
man oefenen --> 

link volgende slide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Geslachtsorganen: functie m/v
  • Neem schema over en vul in, in tweetallen (5 min) 
  • Gebruik tekst 116 en binas 86A1/B1
timer
5:00

Slide 28 - Tekstslide

Geslachtsorganen: functie m/v
+ Follikelcellen

Slide 29 - Tekstslide

Leerdoelen 4.1
1. Je beschrijft het bevruchtingsproces en de embryonale ontwikkeling bij de mens
2. Je beschrijft de bouw en functie van de placenta en de navelstreng en je legt verband tussen de leefstijl van de moeder en de ontwikkeling van het embryo en de foetus. 
3. Je beschrijft de ontwikkeling, bouw en werking van de voortplantingsorganen en de vorming van de secundaire geslachtskenmerken. 
4. Je licht toe wat tertiaire geslachtskenmerken zijn, hoe seksuele geaardheid kan verschillen en wat ongewenste intimiteiten zijn. 


Slide 30 - Tekstslide

Geslachtskenmerken
Primaire geslachtskenmerken: De kenmerken die vanaf de geboorte aanwezig zijn, bijv. geslachtsdelen. Worden bepaald door aan-/ afwezigheid Y-chromosoom.

Secundaire geslachtskenmerken: De lichamelijke kenmerken die vanaf/na de puberteit aanwezig zijn, bijv. borstontwikkeling, baardgroei etc. Worden bepaald door de hormonen die worden afgegeven vanaf de puberteit.

Tertiaire geslachtskenmerken: Beleving man of vrouw te zijn (hoeft niet overeen te komen met geslacht), zichtbaar in bijv. gedrag, opvattingen en kleding. 

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Link

Interseksueel
Er zijn verschillende genetische afwijkingen die er toe leiden dat iemand lichamelijk niet zuiver mannelijke óf vrouwelijke kenmerken heeft.

85.000 mensen in Nederland.
1 op 200!
 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Huiswerk
Afronden 4.1, opdrachten bij leerdoelen 3 + 4

Slide 35 - Tekstslide