Blok 4 - les 19

Welke betekenis hoort erbij?
A
geld
B
een recept
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welke betekenis hoort erbij?
A
geld
B
een recept

Slide 1 - Quizvraag

Welke betekenis hoort erbij?
A
goedkoper
B
duurder

Slide 2 - Quizvraag

Welke betekenis hoort erbij?
A
geopend
B
gesloten

Slide 3 - Quizvraag

Welke betekenis hoort erbij?
A
Hij koopt broodjes.
B
Hij bakt broodjes.

Slide 4 - Quizvraag

Welke betekenis hoort erbij?
A
afschrijving
B
bijschrijving

Slide 5 - Quizvraag

Welke betekenis hoort erbij?
A
Ze koopt een rugzak.
B
Ze leent een rugzak.

Slide 6 - Quizvraag

Welke betekenis hoort erbij?
A
meer meisjes
B
meer jongens

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
Op een muziekalbum hoor je een ....
A
opname
B
aandenken

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
Mijn ogen kunnen .....
A
biggelen
B
waarnemen

Slide 9 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
Het idool is mijn ......
A
favoriet
B
modern

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord hoort erbij?
De presidenten sloten een ........
A
akkoord
B
concert

Slide 11 - Quizvraag

Persoonsvorm
  • Als je de zin in een andere tijd zet, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin van enkelvoud naar meervoud verandert of andersom, verandert de persoonsvorm.
  • Als je de zin vragend maakt, komt de persoonsvorm vooraan te staan.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?
Vandaag ga ik de tafel dekken.
Ik ben gisteren gevallen.

Slide 13 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?

De tranen biggelden over haar wangen.

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord op.
Ze zijn allemaal ziek geworden.

Slide 15 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord op.
Zij zijn

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Een voltooid deelwoord...
- is een werkwoord
- verandert niet als je de zin in een andere tijd zet
- staat altijd samen in de zin met een vorm van het werkwoord hebben, zijn of worden
- is nooit de PV (persoonsvorm)
- staat vaak achterin een zin
- hoort bij het gezegde

Slide 18 - Tekstslide

Schrijf het voltooid deelwoord op.
Ik ben gisteren gevallen.

Slide 19 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord op.
De man wordt in het ziekenhuis opgenomen.

Slide 20 - Open vraag

Schrijf het voltooid deelwoord op.
Ik heb een concert bezocht.

Slide 21 - Open vraag

Maak van het werkwoord een voltooid deelwoord!

VERDIENEN
Ik heb laatst veel geld .......

Slide 22 - Open vraag

Maak van het werkwoord een voltooid deelwoord!

onderbreken
Het programma op televisie werd .........

Slide 23 - Open vraag

Maak van het werkwoord een voltooid deelwoord!

opnemen
Mijn opa werd in het ziekenhuis ...........

Slide 24 - Open vraag

Maak van het werkwoord een voltooid deelwoord!

afschrijven
Er is veel geld van mijn rekening .......

Slide 25 - Open vraag

lesdoel

Ik kan samengestelde werkwoorden herkennen en de samengestelde werkwoorden juist schrijven.

Slide 26 - Tekstslide

lachen
lopen
delen
schrijven
zuigen
schaatsen
uitlachen
hardlopen
uitdelen
omschrijven
stofzuigen
rolschaatsen

Slide 27 - Tekstslide

lachen
lopen
delen
schrijven
zuigen
schaatsen
uitlachen
hardlopen
uitdelen
omschrijven
stofzuigen
rolschaatsen

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Welk samengesteld werkwoord herken jij?
De jongen legt zijn pen neer.

Slide 31 - Open vraag

Welk samengesteld werkwoord herken jij?
De man reist rond de wereld.

Slide 32 - Open vraag

Welk werkwoord is een samengesteld werkwoord?
A
lopen
B
hardlopen
C
wandelen
D
kruipen

Slide 33 - Quizvraag

Welk werkwoord is een samengesteld werkwoord?
A
braden
B
koken
C
kneden
D
aanbranden

Slide 34 - Quizvraag

Welk samengesteld werkwoord herken jij?
Ik zwaai mijn moeder uit.

Slide 35 - Open vraag

Onscheidbare  samengestelde werkwoorden
Scheidbare samengestelde
werkwoorden
Omschrijven
Opbergen
Kennismaken
Glimlachen
Ondervragen

Slide 36 - Sleepvraag