H4 NN 2-basis Taalverzorging 2 Spelling PV-TT, PV-VT, VD

Spelling: pv-tt, pvt-vt en vd
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Spelling: pv-tt, pvt-vt en vd

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling
- persoonsvorm tegenwoordige tijd (PV-tt)
- persoonsvorm verleden tijd (PV-vt)
- voltooid deelwoord (VD)

Slide 2 - Tekstslide

Pv tt
3 vormen
ik-vorm
ik-vorm + t (bij jij/je/hij/zij/ze/het/u)
ik-vorm + -en (stam + -en bij wij/we/jullie/zij/ze)

Slide 3 - Tekstslide


A
Goed - naderd
B
Fout - naderdt
C
Fout - nadert

Slide 4 - Quizvraag

Hij ___ vanavond wat we gaan eten.
A
bepaald
B
bepaaldt
C
bepaalt

Slide 5 - Quizvraag

___ je zusje morgen 12 jaar?
A
Word
B
Wordt

Slide 6 - Quizvraag


A
Goed - verkeerd
B
Fout - verkeerdt
C
Fout - verkeert

Slide 7 - Quizvraag

Pv vt
zwak werkwoord: ik-vorm + -te of -ten
zwak werkwoord: ik-vorm + -de of -den
Sterk werkwoorden: liep/liepen, schreef/schreven, nam/namen, bracht/brachten

Slide 8 - Tekstslide

Hij ___ (verven) het huis.
A
verfte
B
verfde

Slide 9 - Quizvraag

Ik ___ (shoppen) niet in de winkelstraat, maar ik ___ (surfen) op internet.
A
shopde - surfde
B
shopte - surfte
C
shopde - surfte
D
shopte - surfde

Slide 10 - Quizvraag


A
Goed - ontruimte
B
Fout - ontruimten
C
Fout - ontruimden
D
Fout - ontruimde

Slide 11 - Quizvraag

Hij ___ (melden) dat jouw mening zijn keuze ___ (beïnvloeden).
A
melde - beïnvloede
B
meldde - beïnvloedde
C
melde - beïnvloedde
D
meldde - beïnvloede

Slide 12 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
begint  meestal met ge- (of er- ver- her- ont- be-) --> gemaakt, erkend, verhuisd, herinnerd, ontmoet, begrepen
eindigt op -d  -t  of -en --> gevoetbald, geshopt, gegeven
* staat samen in een zin met de PV 'hebben', 'zijn' of 'worden'
* staat achterin de zin

Slide 13 - Tekstslide


A
Goed - gemailed
B
Fout - gemailet
C
Fout - gemailt
D
Fout - gemaild

Slide 14 - Quizvraag

Ik had ___ (beloven) hem de prijs te geven, maar hij heeft ___ (weigeren).
A
beloofd - geweigerd
B
belooft - geweigert
C
belooft - geweigerd
D
beloofd - geweigert

Slide 15 - Quizvraag

De kat heeft de bank kapot ___ (krabben) en nu hebben wij een nieuwe bank ___ (aanschaffen).
A
gekrabd - aangeschafd
B
gekrabt - aangeschaft
C
gekrabd - aangeschaft
D
gekrabt - aangeschafd

Slide 16 - Quizvraag


Er wordt
A
Goed - besteedt
B
Fout - besteet
C
Fout - besteed

Slide 17 - Quizvraag

Maken
digitaal lesboek
opdracht 1 t/m 8
Tijd over? Maak ook 9

Slide 18 - Tekstslide