10-1: lastige verwijswoorden

Welkom!
Leg je boek alvast op blz. 238.
Begin dan met lezen in je leesboek.
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Leg je boek alvast op blz. 238.
Begin dan met lezen in je leesboek.

Slide 1 - Tekstslide

Doel
Aan het einde van de les kun je op de juiste manier verwijzen met hen/hun, dat/wat, waarmee/met wie.

Slide 2 - Tekstslide

Hen of hun?

Slide 3 - Tekstslide

Hen, hun (en ze)
Hen, hun (en ze)
Je gebruikt het woord ‘hun’ als meewerkend voorwerp:

Ik geef hun morgen een cadeau.

Slide 4 - Tekstslide

Hen, hun (en ze)
Je gebruikt het woord ‘hen’ als lijdend voorwerp of na een voorzetsel:

We nodigen hen uit om te komen eten.
Ik geef aan hen morgen een cadeau.
Dit is iets tussen hen.

Slide 5 - Tekstslide

Hen, hun (en ze)
In de eerste twee zinnen wordt steeds vaker het woord ‘ze’ gebruikt. Dat mag ook:

Ik geef ze morgen een cadeau.
We nodigen ze uit om te komen eten.

Slide 6 - Tekstslide

Hen, hun (en ze)
Niet geaccepteerd is het gebruik van ‘hun’ als onderwerp of als lijdend voorwerp:

Hun zijn moe en gaan dus snel naar bed.
We nodigen hun uit om te komen eten.

Slide 7 - Tekstslide

hen of hun

Hun boeken leggen ze in de kast
Hij geeft het boek aan hen.
Hij kent hen goed.
Hij geeft hun het boek.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Ik ben gisteren met ... meegefietst en heb ... daarna getrakteerd op pizza.
A
hen/hun
B
hen/hen
C
hun/hen
D
hun/hun

Slide 10 - Quizvraag

Vul het goede woord in:
Wij gaan eerder dan........
A
hen
B
hun
C
zij
D
hunnie

Slide 11 - Quizvraag

Eerst gingen we een stuk fietsen en daarna heb ik met ... gebarbecued.
A
hen
B
hun
C
ons
D
zij

Slide 12 - Quizvraag

dat of wat?

Slide 13 - Tekstslide

dat of wat

Je gebruikt wat als je verwijst naar:

- dat, datgene (dat wat, datgene wat)

- alles, iets, niets, het enige (alles wat, het enige wat)

- overtreffende trap (het mooiste wat, het gezondste wat)

- een hele zin (Jari sport vrijwel nooit, wat slecht is voor zijn conditie)

Slide 14 - Tekstslide

Het schilderij .... je hebt opgehangen, hangt scheef.
A
wat
B
dat

Slide 15 - Quizvraag

Ik zie, ik zie ... jij niet ziet.
A
wat
B
dat

Slide 16 - Quizvraag

Is dat alles ... we nodig hebben?
A
wat
B
dat

Slide 17 - Quizvraag

Het werk ... hij op vrijdagmiddag bij de AH doet, levert niet veel op.
A
wat
B
dat

Slide 18 - Quizvraag

Het boek ... hij aanprees, heb ik gekocht.
A
dat
B
wat

Slide 19 - Quizvraag

waar + voorzetsel  of voorzetsel + wie

Slide 20 - Tekstslide

daar/waar + voorzetsel

bij dieren en dingen


Voorbeeld:

Het boek waarover je laatst vertelde, heb ik inmiddels gelezen

Slide 21 - Tekstslide

voorzetsel + wie

bij mensen


Voorbeeld:

De klasgenote met wie ik het liefst samenwerk, heet Petra

Slide 22 - Tekstslide

Mijn neef, ... ik gisteren geskypet heb, is vandaag jarig.
A
waarmee
B
met wie

Slide 23 - Quizvraag

De kat, ... ik woensdag naar de dierenarts ging, is gecastreerd
A
waarmee
B
met wie

Slide 24 - Quizvraag

De film, ... ik je laatst vertelde, staat nu ook op Netflix.
A
over wie
B
waarover

Slide 25 - Quizvraag

En dan nu alles door elkaar! 
Even kijken of je het begrepen hebt. In deze oefening gebruiken we alle verwijswoorden door elkaar. Ook die uit eerdere hoofdstukken! 

Slide 26 - Tekstslide

Ik heb ... dat boek al gegeven.
A
hen
B
hun

Slide 27 - Quizvraag

Je kunt ... ook vragen of ze op je feestje willen komen.
A
hen
B
hun

Slide 28 - Quizvraag

De leraar heeft ... gewaarschuwd de les niet langer te verstoren.
A
hen
B
hun

Slide 29 - Quizvraag

De vlag, ... uithing, wapperde in de wind.
A
dat
B
die

Slide 30 - Quizvraag

Hij spoelde de vork af, ... op de grond gevallen was
A
dat
B
die

Slide 31 - Quizvraag

Dit artikel over voetbal vind ik wel interessant, maar ... over economie niet.
A
dit
B
dat
C
deze
D
die

Slide 32 - Quizvraag

Werkgevers mogen ... personeel niet zonder goede reden ontslaan
A
hen
B
deze
C
haar
D
hun

Slide 33 - Quizvraag

De politie zoekt een boef ... uit de gevangenis ontsnapt is.
A
deze
B
welke
C
die
D
dat

Slide 34 - Quizvraag

Maken/huiswerk
Blz. 238: opdracht 1 t/m 4.

Slide 35 - Tekstslide