Historische vaardigheden Klas 2

Welkom!

Neem rustig plaats en leg je boeken alvast op tafel
Geschiedenis
Maris College - Klas 2 - vmbo 
Historische vaardigheden
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo b, k, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Neem rustig plaats en leg je boeken alvast op tafel
Geschiedenis
Maris College - Klas 2 - vmbo 
Historische vaardigheden

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
  • Lesdoelen
  •  Historische vaardigheden
  • Feiten en meningen
  • Spotprenten
  • Aan de slag!
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze weet je
  • het verschil tussen prehistorie en historie
  • het verschil tussen een feit/mening
  • wat spotprenten zijn
  • wat het doel kan spotprenten zijn

Slide 3 - Tekstslide

Historische vaardigheden
Geschiedenis gaat over een niet meer bestaande werkelijkheid. 

Het is een wetenschap die het verleden onderzoekt doormiddel overblijfselen (bronnen) uit het verleden.


Slide 4 - Tekstslide

Historische vaardigheden
Prehistorie: Geschiedenis van tijd voordat mensen dingen opschreven die bewaard zijn gebleven

Historie: Geschiedenis van tijd dat mensen het schrift hebben uitgevonden en mensen dingen opschreven die bewaard zijn gebleven. 

Slide 5 - Tekstslide

Als we het hebben over de tijd met de mammoeten en de jagers en verzamelaars, dan hebben we het over de historie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Als we het hebben over de tijd van de wereldoorlogen dan hebben het over de prehistorie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Als we het hebben over de tijd van de Egyptenaren dan hebben het over de historie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Feiten en meningen
Feit: Iets waarvan zeker is dat het gebeurd is of dat het waar is. Een feit is controleerbaar door bewijs (bronnen). 

Mening: Wat je vindt, je gedachten over iets. Hoeft niet waar. 



Slide 9 - Tekstslide

Phil vindt de broek van Thomas lelijk. Is dit een feit of een mening?
Leg je antwoord uit

Slide 10 - Open vraag

Uit onderzoek is gebleken dat minder dan 8 uurtjes slapen slecht is voor je gezondheid
Is dit een feit of een mening?
Leg je antwoord uit

Slide 11 - Open vraag

Spotprenten
Spotprent: is een tekening waarmee de tekenaar zijn mening wil laten zien. Dit doet de tekenaar door mensen of dingen heel overdreven of grappig af te beelden. 

Slide 12 - Tekstslide

Is dit een voorbeeld van een spotprent?
Leg je antwoord uit

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat: Je krijgt zometeen een boekje genaamd 'Historische vaardigheden' spotprenten. In dit boekje staan vijf verschillende opdrachten. Deze opdrachten gaan we klassikaal maken.

Hoe: Klassikaal
Hulp: Laptop + boekje Historische vaardigheden
Tijd: 25 minuten


Niet af = huiswerk
Lever het in via Teams

Karikatuur

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Body bag boat, Maarten Wolterink. 20 april 2015, cartoonmovement.com. 
Club Med, Bas van der Schot. 27 april 2015, de Volkskrant. 

Slide 22 - Tekstslide

Bootvluchtelingen, Jos Collignon. 23 juni 2015, de Volkskrant. 
Bootvluchtelingen, Stefan Verwey. 28 maart 2015, De Gelderlander. 

Slide 23 - Tekstslide

Afsluiting
Huiswerk
Maak opdracht 5 uit het werkboekje. Stuur het Word bestand via Teams naar NHR

  • Wat hebben we deze les geleerd?
  • Wat is het verschil tussen prehistorie en historie?
  • Wat is het verschil tussen een feit/mening?
  • Wat zijn spotprenten?
  • Wat is het doel van een spotprent?

Slide 24 - Tekstslide

Welkom!

Neem rustig plaats en leg je boeken alvast op tafel
Geschiedenis
Maris College - Klas 2 - vmbo 
Historische vaardigheden

Slide 25 - Tekstslide

Vandaag
  • Terugblik vorige les
  • Lesdoelen
  • Oorzaak en gevolg
  • Continuïteit en verandering
  • Onderzoeksvragen
  • Bruikbaar en betrouwbaarheid van bronnen
  •  Representativiteit van bronnen
  • Afsluiting

Slide 26 - Tekstslide

Terugblik vorige les
  • Wat hebben we deze les geleerd?
  • Wat is het verschil tussen prehistorie en historie?
  • Wat is het verschil tussen een feit/mening?
  • Wat zijn spotprenten?
  • Wat is het doel van een spotprent?

Slide 27 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze weet je

  • het verschil tussen oorzaak en gevolg
  • weet je het verschil tussen direct en indirecte oorzaken/gevolgen
  • het verschil tussen continuïteit en verandering
  • het onderscheid tussen de drie onderzoeksvragen en hoe je deze moet gebruiken
  • het verschil tussen bruikbare en betrouwbare bronnen
  • het verschil tussen betrouwbaarheid en representativiteit

Slide 28 - Tekstslide

Oorzaak en gevolg
Er kunnen meerdere oorzaken en gevolgen zijn.
Oorzaak: Waarom of waardoor iets gebeurt
Gevolg: Datgene wat na de oorzaak komt

Voorbeeld: De appel is rijp en valt uit de boom op de grond. Oorzaak: Rijp. Gevolg: valt op de grond. 

Slide 29 - Tekstslide

Oorzaak en gevolg
Een oorzaak kan bedoelde en onbedoelde gevolgen hebben

Bedoeld gevolg: Een gevolg dat de bedoeling was van de oorzaak

Onbedoeld gevolg:  Een gevolg dat niet de bedoeling was van de oorzaak. zonder opzet, per ongeluk. 

Slide 30 - Tekstslide

Jannie wilt graag afvallen en gaat naar de sportschool. Na 6 maanden is Jannie van 100 kg naar 80 kg gegaan.

Wat is in dit verhaal het bedoelde gevolg?

Slide 31 - Open vraag

Lisa is vergeten haar veter te strikken. Ze loopt de trap af en valt. Ze breekt haar been.

Wat is in dit verhaal het onbedoelde gevolg?

Slide 32 - Open vraag

Oorzaak en gevolg
Veel gevolgen zijn direct, maar ze kunnen ook indirect zijn.

Direct gevolg (korte termijn): rechtstreeks zonder dat er iets tussen zit. Oorzaak en dan direct een gevolg.  

Indirect gevolg (lange termijn): wat langs een omweg gaat. Oorzaak en dan indirect een gevolg. 

Slide 33 - Tekstslide

Lisa is vergeten haar veter te strikken. Ze loopt de trap af en valt. Ze breekt haar been.

Gaat het in dit verhaal om een direct of indirect gevolg?

Slide 34 - Open vraag

Continuïteit en verandering
Continuïteit: Als er géén verandering is, maar iets juist hetzelfde blijft

Discontinuïteit/veranderingAls er verandering is, als iets anders gaat.

Slide 35 - Tekstslide

De Romeinen namen de cultuur over van de Grieken.

Is dit een voorbeeld van continuïteit of verandering?

Slide 36 - Open vraag

Onderzoeksvragen bedenken en gebruiken
Je kunt met drie soorten onderzoeksvragen aan het werk

Beschrijvende vragen gebruik je als je meer wilt weten over een situatie of verschijnsel in het verleden, bijvoorbeeld: hoe was het leven in de eerste industriesteden in Nederland?
Verklarende vragen gebruik je als je wilt uitleggen waardoor iets is gebeurd, bijvoorbeeld: 
waarom kwam de industrie in Nederland later op gang dan in België?
Waarderende vragen gebruik je om te onderzoeken
wat jij ergens van vindt, bijvoorbeeld: was het fijn
om in een vroege industriestad te leven? Bij zo’n vraag geef je dus je mening

Slide 37 - Tekstslide

Beschrijvende vraag

Verklarende vraag

Waarderende vraag
Hoe is de Eerste Wereldoorlog ontstaan?
Waarom wilden veel jonge mannen meedoen aan de oorlog tijdens de Eerste Wereldoorlog?
Wat vind jij van de mentaliteit van de soldaten van de Eerste Wereldoorlog?

Slide 38 - Sleepvraag

Bruikbaarheid van bronnen
Om iets over het verleden te weten te komen, doet een historicus onderzoek. Om het verleden te beschrijven heeft hij bronnen nodig. 

Maar hoe bepaalt een historicus welke bron bruikbaar is?

Slide 39 - Tekstslide

Bruikbaarheid van bronnen
Bruikbare bronnen, zijn bronnen die informatie geven voor het onderzoek dat de historicus doet. Hoe bepaal je dat?

1) Wanneer is de bron gemaakt?  (In de tijd zelf? Of later? Hoeveel later?
2) Hoe komt de maker aan zijn informatie?(is het een directe of indirecte bron)
3) Wat is de bedoeling van de maker? (zitten er veel meningen in? )

Slide 40 - Tekstslide

De bruikbaarheid van een bron is deels afhankelijk van de betrouwbaarheid. Hoe beoordeel je of een bron betrouwbaar is?


1. Wie is de maker? Welk beroep had diegene. De maker heeft waarschijnlijk de bron gemaakt met een reden. 

2. Wanneer is de bron gemaakt? De betrouwbaarheid hangt af van wanneer de bron is gemaakt. Hoe dichter bij de gebeurtenis, hoe betrouwbaarder de bron. Hoe verder af hoe hoger de kans op een vertekend/verzonnen beeld.

3. Met welk doel is de bron gemaakt? Moet een bron informeren of overtuigen? De maker zal een hele andere tekst schrijven als hij wil informeren, dan wanneer hij de lezer wil overtuigen van zijn standpunt. Vaak wordt bij die laatste variant negatieve informatie weggelaten.ar is?





4. Voor wie is de bron gemaakt? Voor een opdrachtgever of voor een krant of is het een privé bron (persoonlijke spullen/teksten). 

5. Onder welke omstandigheden is de bron gemaakt? Sommige makers leefden onder een regering of in een tijd waarin je niet alles kon en mocht opschrijven. Informatie werd dan ook bewust weggelaten. Door de selectieve informatie is de bron een stuk minder betrouwbaar.

Slide 41 - Tekstslide

Representativiteit

Representativiteit betekent: iets dat vaker voorkwam, eventueel iets dat typerend is voor een situatie of tijdvak. 

1. Zijn er meerdere bronnen die dezelfde gebeurtenis beschrijven? Meerdere teksten en/of voorwerpen
2. Zijn er meerdere bronnen die dezelfde gebeurtenis anders beschrijven? De Franse revolutie vanuit de burger is anders dan vanuit de adel.
3. Geldt de mening uit die bron voor meer mensen? Zijn er veel mensen of weinig mensen met de bron eens. Zijn er veel of weinig mensen vertegenwoordigd door de bron. Zegt de bron wat over een grote of kleine groep mensen.



Slide 42 - Tekstslide

Afsluiting
  • Wat is het verschil tussen een oorzaak en gevolg?
  • Wat is het verschil tussen een directe gevolg/indirect gevolg?
  • Wat is het verschil tussen continuïteit en verandering?
  • Welke drie onderzoeksvragen zijn er?
  • Wanneer is een bron betrouwbaar?
  • Wanneer is een bron bruikbaar?
  • Wanneer is een bron representatief?

Huiswerk
Boeken meenemen

Volgende les
We gaan starten aan H1

Slide 43 - Tekstslide

Historische vaardigheden


1. Is de bron geschreven/ongeschreven, primair /secundair?
2. Waar is de bron gemaakt?
3. Wanneer is de bron gemaakt?
4. Wie heeft de bron gemaakt?
5. Waarom heeft de maker de bron gemaakt?
6. Welke historische gebeurtenis hoort bij de bron?
7. Welke historische personen en/of begrippen horen bij de bron?

Slide 44 - Tekstslide