In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
les b1f
grammatica
Slide 1 - Tekstslide
planning
1. voorkennis activeren (pv, wwg, ond)
2. Het lijdend voorwerp (grammaticareader blz. 7)
3. Aan de slag met de grammaticareader:
opdr. 1 blz. 9 zin d t/m j
bestuderen blz. 10 Gebiedende wijs
maken opdr. 2 blz. 11
Slide 2 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp
Je vindt het lijdend voorwerp (lv) door de vraag te stellen:
wie/wat + wg + o?
Het lijdend voorwerp tref je aan bij werkwoorden waar je iets of iemand voor kunt zetten. Bijvoorbeeld: bekijken, zoeken, verlaten.
Slide 3 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp
Een lijdend voorwerp is het zinsdeel dat het gezegde ondergaat, of anders gezegd: waarmee gebeurt wat er in het werkwoordelijk gezegde staat. Het lijdend voorwerp doet zelf niets.
Slide 4 - Tekstslide
Het lijdend voorwerp
LET OP:
een lijdend voorwerp begint, net als het onderwerp, nooit met een voorzetsel.
een bijvoeglijk naamwoord kan geen lijdend voorwerp zijn.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in: De heks maakte een heerlijk soepje klaar.
A
De heks
B
maakte klaar
C
een heerlijk soepje
D
een soepje
Slide 6 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in: De heks maakte een heerlijk soepje klaar.
A
De heks
B
maakte klaar
C
een heerlijk soepje
D
soepje
Slide 7 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in: De heks maakte een heerlijk soepje klaar.
A
De heks
B
maakte klaar
C
een heerlijk soepje
D
soepje
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in: Tijdens het regenachtige weekend heb ik veel games uitgespeeld.
A
Tijdens het regenachtige weekend
B
heb uitgespeeld
C
veel games
D
ik
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in: Tijdens het regenachtige weekend heb ik veel games uitgespeeld.
A
Tijdens het regenachtige weekend
B
ik
C
heb uitgespeeld
D
veel games
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in: Tijdens het regenachtige weekend heb ik veel games uitgespeeld.
A
Tijdens het regenachtige weekend
B
heb gespeeld
C
ik
D
veel games
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in de zin: Jamilla heeft haar paard langs de waterkant laten draven?
Slide 12 - Open vraag
Wat is het werkwoordelijk gezegde in: Jamilla heeft haar paard langs de waterkant laten draven.
Slide 13 - Open vraag
Wat is het lijdend voorwerp in: Jamilla heeft haar paard langs de waterkant laten draven.