Spelling blok 3 Op Niveau

Spelling blok 3 Op Niveau
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Spelling blok 3 Op Niveau

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
Na deze paragraaf:

heb je de spelling van het werkwoord in de tt en vt herhaald;
kun je het voltooid deelwoord spellen;
kun je zelfstandige naamwoorden in het meervoud spellen;
weet je hoe je woorden met een au/ou, ei/ij, i/ie en g/gg/ch moet spellen.



Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
Voorkennis ophalen
Uitleg theorie
Korte verwerkingsopdracht
Aan de slag!
Evaluatie
Afsluiting 

Slide 3 - Tekstslide

Als de laatste letter van de stam in 't kofschip zit schrijven we het woord met een 'd'.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord begint vaak met: -ge, -be, -ver
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Even herhalen!

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg theorie!

Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm
Regel 1: Bij "ik" gebruik je de ik-vorm.
Voorbeeld: ik loop. (niet ik loopt)
Regel 2: Bij "jij", "u", "hij", "zij" of "het" gebruik je de ik-vorm + t.
Voorbeeld: jij werkt, hij werkt.
Regel 3: Als de ik-vorm eindigt op -t, schrijf je geen extra t.
Voorbeeld: hij eet (niet: eett).
Regel 4: Als "jij" of "je" achter de persoonsvorm staat, gebruik je weer de ik-vorm.
Voorbeeld: werk jij? (niet: werkt jij?)
Regel 5: Bij meervoud (wij, jullie, zij) schrijf je het hele werkwoord.
Voorbeeld: wij werken, jullie werken, zij werken.

Slide 8 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Hoe schrijf je de -t of -d aan het eind van een voltooid deelwoord? Volg deze stappen:

Zet het werkwoord in de verleden tijd.

Hoor je een d? Schrijf dan een -d.
Hoor je een t? Schrijf dan een -t.
Voorbeeld:

ik werkte → ik heb gewerkt
ik verdwaalde → ik ben verdwaald
Weet je niet of het een -t of -d moet zijn? Gebruik de regel van ’t kofschip.

Slide 9 - Tekstslide

Stap voor stap:

1. Neem het hele werkwoord, bijvoorbeeld juichen.
2. Kijk naar de laatste letter van de stam (de stam van juichen is juich).
3. Eindigt de stam op een letter uit ’t kofschip? Dan schrijf je een -t.
Ik heb gejuicht.
Eindigt de stam op een andere letter? Dan schrijf je een -d.
Ik heb betaald (stam: betal, geen letter uit ’t kofschip).

Slide 10 - Tekstslide

Meervoud zelfstandige naamwoorden
Meestal maak je het meervoud door -en of -s achter een zelfstandig naamwoord te plakken.

Voorbeelden:

bord → borden
lepel → lepels

Slide 11 - Tekstslide

Speciale regels:
1. Woorden die eindigen op een lange a, i, o, u of y krijgen in het meervoud ’s om de uitspraak duidelijk te maken:

opa → opa’s, foto → foto’s
2. Woorden die eindigen op -ee krijgen in het meervoud -ën:

idee → ideeën, ree → reeën

Slide 12 - Tekstslide

3. Sommige woorden krijgen -eren in het meervoud:

kind → kinderen, blad → bladeren
4. Woorden die eindigen op -s krijgen meestal een -z in het meervoud:

huis → huizen, kies → kiezen

Slide 13 - Tekstslide

5. Woorden die eindigen op -f krijgen meestal een -v in het meervoud:

staaf → staven, erf → erven

Slide 14 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

Ik _____ (lopen) naar school.
Hij _____ (fietsen) naar het park.
Wij _____ (leren) voor de toets.
Loop _____ (jij) mee?

Slide 15 - Open vraag

Welke van de volgende zinnen is juist?
A
Jij loopt naar huis.
B
Jij loop naar huis.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Hij eet een appel.
B
Hij eett een appel.

Slide 17 - Quizvraag

Schrijf het juiste voltooid deelwoord:

Zij heeft de tafel _____ (dekken).
Ik heb de bal _____ (gooien).
Jij hebt de boeken _____ (lezen).

Slide 18 - Open vraag

Gebruik 't kofschip om het juiste voltooid deelwoord te vinden:

Ik heb het huis _____ (verven).
Hij heeft het cadeau _____ (vinden).

Slide 19 - Open vraag

Maak het meervoud van het zelfstandig naamwoord:
Een kind → twee

Slide 20 - Open vraag

Maak het meervoud van het zelfstandig naamwoord:
Een hobby → meerdere

Slide 21 - Open vraag

Maak het meervoud van het zelfstandig naamwoord:
Een foto → veel

Slide 22 - Open vraag

Welke van de volgende meervoudsvormen is juist?
A
huis → huisen
B
huis → huizen

Slide 23 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
De staven zijn van hout.
B
De stafen zijn van hout.

Slide 24 - Quizvraag

Zijn er nog vragen?

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat?: spelling blok 3
Hoe?: zelfstandig, dus in stilte!
Hulp?: de docent
Tijd?: de rest van de les
Uitkomst?: spelling blok 3 is af!
Klaar?: spelling blok 1 & 2 afmaken of NUMO

Slide 26 - Tekstslide

Evaluatie
Wat hebben we vandaag geleerd?

Slide 27 - Tekstslide

Hebben we alle uitleg begrepen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 28 - Poll

Wat vind je nog lastig?

Slide 29 - Open vraag